[Lat. Ordinis Praemonstratensis; afk.: O.Praem.], m. (-s), norbertijn, witheer, lid van de rooms-katholieke orde van reguliere kanunniken, in 1121 gesticht door Norbertus van Xanten in de omgeving van Prémontré (Noord-Frankrijk).
Norbertus wilde het leven van de clerus hervormen.Hij nam de regel van de kerkvader Augustinus, naar zijn ideaal: een gemeenschap van priesters die in gemeenschappelijk leven een strenge armoede onderhouden en zich toeleggen op het apostolisch leven, vooral op de prediking (kanunnik). In 1126 keurde paus Honorius II de orde goed. Hugo van Fosses stelde in 1131 de eerste statuten op, waarbij hij meer de nadruk legde op het beschouwende leven en het koorgebed, waardoor het apostolaat losser kwam te staan van de abdijen.De orde bestaat uit zelfstandige huizen (abdijen en priorijen). De abt (proost) wordt door de leden van het klooster voor het leven gekozen. De zelfstandige huizen zijn per land in ‘circariën’ (provincies) verenigd. Het hoogste gezag berust bij het algemeen kapittel, dat om de zes jaar wordt samengeroepen.
De liturgie van de premonstratenzers vertoont een geheel eigen karakter. In zang, missaal en brevier komen tradities voor die teruggaan op liturgische gebruiken van Neder-Lotharingen, m.n. van de Maas-Rijnstreek.
Bij de dood van Norbertus (1134) telde de orde meer dan 100 kloosters, in haar bloeitijd (tot begin 14e eeuw) meer dan 600. Het twintigtal kloosters in de Nederlanden oefende grote invloed uit, door landontginningen, armenzorg, vooral door de zgn. uithoven (nederzettingen van enkele broeders en priesters, niet ver van de abdij), vanwaaruit de zielzorg in de omgeving werd beoefend. Sinds de Reformatie werd de orde in een aantal landen opgeheven. Van 1835-47 herrezen in België de abdijen van Grimbergen, Averbode, Park bij Leuven, Tongerlo, Postel en Leffe. De vanuit Berne naar Vilvoorde gevluchte premonstratenzers kochten in 1834 in Nederland het ‘Slotje’ bij Heeswijk. Van hieruit werd in 1950 de priorij De Essenburgh bij Harderwijk gesticht. De premonstratenzers in de Benelux vormen een provincie, de ‘Brabantse circarie’, die ca. 700 leden telt en kloosters stichtte in de VS, Duitsland en Ierland.
Norbertus stichtte ook een tweede orde, de norbertinessen. Bij de aanvang waren de abdijen dubbelkloosters, maar deze werden reeds ca. 1140 opgeheven. De norbertinessen zijn slotzusters en leiden een uitsluitend beschouwend leven. In Nederland vestigden zij zich ca.1271 te Vroenhout bij Wouw, na de Sint-Aagtensvloed (1300) te Breda en sinds 1647 bewonen zij het klooster Sint-Catharinadal te Oosterhout, dat dank zij een speciale bescherming van de Oranjes tijdens de Reformatie niet gesloten werd. Van hieruit werden kloosters gesticht te Neerpelt in België (1858; in 1955 overgebracht naar Veerle) en te Petropolis in Brazilië. Norbertinessen noemt men ook de leden van de zustercongregatie die in het begin van de 19e eeuw te Duffel werd gesticht door de norbertijn Van den Hove.
Zij hebben in België zeven huizen. De leden leggen zich toe op het geven van onderwijs en op ziekenverzorging.
LITT. N.J.Weyns, Het premonstratenzer kloosterleven (1948); H.M.Colvin, The white canons in England (1951); F.Lefèvre, La liturgie de Prémontré (1957).