Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

postzegel

betekenis & definitie

m. (-s),

1. ambtelijk betaalmiddel ter vergoeding van diensten die door de posterijen tegen wettelijk vastgestelde tarieven worden verleend: een postzegel op een brief plakken; postzegels verzamelen; tekening, prent daarvoor; een postzegel ontwerpen;
2. (overdr.) gezicht: wat een sjaggerijnig postzegel!

Postzegels zijn meestal rechthoekig, in kleuren uitgevoerd, klein van formaat, veelal getand, voorzien van de naam van het land van herkomst (met uitzondering van Groot-Brittannië) en van de frankeerwaarde in cijfers. Gebruikelijk is dat de beeldenaar van het staatshoofd erop voorkomt. Postzegels verschijnen vaak in series van opeenvolgende waarden, meestal elk in een eigen kleur uitgevoerd. Zij kunnen voorzien zijn van een watermerk of van perforatie tegen namaak. Sterk in zwang is het uitgeven van gelegenheids-of herdenkingsseries. Onder het begrip postzegel vallen ook dienstzegels. filatelie.

Geschiedenis

De eigenlijke uitvinder van de postzegel was waarschijnlijk de Schotse drukker en boekhandelaar James Chalmers (1782—1853). Aan de Engelse posthervormer Rowland Hill (1795—1879), is het echter te danken dat Chalmers’ idee om het frankeergeld te doen verantwoorden door een opplakbaar zegel in praktijk werd gebracht (6.5.1840). Aanvankelijk werden de zegels ongetand uitgegeven en moesten dus door de ambtenaren van de vellen worden geknipt. De Ier Henry Archer vond ca. 1848 de tandingmachine uit, later verbeterd door Napier en in 1854 in Engeland ingevoerd. Geleidelijk volgden andere staten met de invoering van de postzegel, België op 1.7.1849, Nederland op 1.1. 1852.

LITT. C.de Moor, Postzegelkunst (1960).

< >