Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

piet

betekenis & definitie

m. (-en), (gemeenz.)

1. persoon, m.n. met een bep. bn.: ’s zondags is hij een hele piet, ziet hij eruit als een grote meneer; ik voel me weer een hele -, veel beter; de hoge pieten, hoge heren, die het voor het zeggen hebben;
2. iemand die veel weet, veel in zijn mars heeft: hij is een piet in taal en rekenen; ook zeurpiet, zanikpiet, keukenpiet.
3. vogel, m.n. kanarievogel; bonte piet, scholekster;
4. luis, m.n. hoofdluis; hierbij als de pieten, om een hoge graad uit te drukken: ik ben zo flauw als de pieten.