Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

persoonlijkheidstheorie

betekenis & definitie

v. (-ën),

1. theorie die een verklaring tracht te geven van menselijk gedrag;
2.theorie met betrekking tot het veranderen van attitudes waarbij persoonlijke behoeften en waarden centraal worden gesteld.

Eisen die aan een persoonlijkheidstheorie gesteld worden, zijn deels van algemeen-methodologische aard: de theorie moet duidelijk gesteld zijn, moet gebaseerd zijn op omvangrijk en representatief feitenmateriaal, moet een uitspraak doen over de oorzakelijke of functionele verbanden tussen de feitelijke gegevens over het menselijk gedrag en moet nader onderzoek in deze mogelijk maken. Daarnaast mag men verwachten dat een persoonlijkheidstheorie voldoende breed is, d.w.z. in principe toepasbaar op alle mogelijke menselijke gedragingen en dat zij tevens de mogelijkheid biedt de verschillen tussen mensen onderling liefst in meetbare vorm tot uitdrukking te brengen. Tenslotte is een persoonlijkheidstheorie onvolledig als daarin niet een fundamentele zienswijze wordt geformuleerd omtrent de relatie tussen het individu en zijn omgeving.

Bekende persoonlijkheidstheorieën zijn o.a. die van S.Freud, C.G.Jung en A.Adler, K.Lewin, H.Murray en C.R.Rogers. Illustratief voor een aantal verschilpunten is een vergelijking tussen de persoonlijkheidstheorieën van Freud en Rogers, ook omdat beide theorieën uitgemond zijn in een eigen therapeutische benadering van mensen met psychische problematiek: resp. psychoanalyse en counseling. Bij Freud ligt het accent sterk op iemands ontwikkeling in de vroegste levensperiode, bij Rogers staat het ‘selfconcept’ centraal: een complex van opvattingen over zichzelf dat vooral tot stand komt door goeden afkeurende reacties van de omgeving.

LITT. C.S.Hall en G.Lindzey, Theories of personality (1957; 2e dr. 1970); C.R.Rogers, Onbecoming a person (1961); BJ.Kouwer, Het spel van de persoonlijkheid (1963); W.Mischel, Introduction to personality (1971).