[Lat.], m. (-s, -tronen),
1. beschermer, m.n. toeziener, raadsman van personen die uit psychiatrische inrichtingen zijn ontslagen, vrijgelaten gevangenen enz.;
2. beschermheer, begunstiger: de bisschop trad op als van de stichting; titel door makelaars, boekdrukkers enz. aan hun begunstigers gegeven;
3. beschermheilige: Sint-Hubertus is de patroon van de jagers;
4. voorstander, verdediger: hij trad op als patroon van de liberale beginselen;
5. eigenaar van een bedrijf in betrekking tot zijn ondergeschikten: de patroon werkt zelf mee; (vandaar) hoofd, chef van een zaak, baas.