Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

Pasen

betekenis & definitie

[Hebr. pesach], m., christelijk feest ter gedachtenis aan de opstanding van Christus: wij hebben dit jaar een vroege, een late pasen; een groene Kerstmis, een witte pasen , maar een witte Kerstmis, een groene Beloken -, zondag na Pasen; (in de Rooms-Katholieke Kerk) zijn houden, omstreeks Pasen te communie gaan (en biechten); als en Pinksteren op één dag vallen, ook: als op Goede Vrijdag valt, met sint-juttemis, nooit; als hij lacht, is het achter zijn oren, van iemand gezegd, die alleen bij hoge uitzondering lacht; (gew.) vijgen na -, mosterd na de maaltijd.

Pasen is het oudste christelijke feest en de kern van het kerkelijk jaar; van bijzondere betekenis ook, omdat in de paasnacht de doop wordt toegediend. In het Oosten is Pasen nog het hoofdfeest in de volksdevotie. Pasen valt altijd tussen 22 mrt. en 25 april. paasgebruiken. Pesach.

LITT. H.Huber, Passa und Ostern, Untersuchungen zur Osterfeier der alten Kirchen (1969); H. Haag, Vom alten zum neuen Pascha (l97l).