Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

oudste

betekenis & definitie

v./m. (-n)

1. eerstgeborene: mijn -, mijn oudste zoon of dochter;
2. (bijbel) opperhoofd: de oudsten van Israël.

De oudsten waren in het OT (o.a. Deut.21,22; Recht.11,4) volwassen mannen uit voorname families, die een zekere regelende functie hadden in de Oudisraëlitische gemeenschap. Zij legden m.n. geschillen bij, onderzochten bepaalde aanklachten en waren getuige bij bepaalde rechtshandelingen. Hun aantal, alsmede hun rechten en plichten waren niet omschreven. Hoewel de oudsten het meest op de voorgrond traden in de periode vóór de koningstijd hebben zij hun functie ook later uitgeoefend, vooral bij de rechtspraak, die beoefend werd in de stadspoort. In het NT leest men van ouderlingen (presbyters), die belast waren met de herderlijke zorg en het opzicht over de christelijke gemeenten (o.a. Tand.14,23 en 20,17).

LITT. J.L.McKenzie, The elders in the O.T. (in: liblica 40, blz. 522-540, 1959).