(werkte op, heeft en is opgewerkt),
1. (overg.) uit een minder gunstige toestand omhoog heffen; vooral wederk.: zich opwerken, vooruitkomen in de wereld;
2. grond opwerpen bij het maken van dijken enz,;
3. (beeldhouwwerk, snijwerk enz.) door het bewerken hoog doen opkomen;
4. door bewerken in de vereiste of in een betere toestand brengen: een oude tafel opwerken, wat opknappen; (tekeningen) in inkt zetten, arceren en (of) kleuren, en aldus geheel afwerken;
5. (onoverg.) door werken naar boven gedreven worden; weer zichtbaar worden: die vlek werkt telkens op;
6. (van vaartuigen) in een bepaalde richting met moeite vooruitkomen; stroomopwaarts gaan.
