Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

onteigening

betekenis & definitie

v. (-en), het onteigenen.

Art. 165 van de Ned. Grondwet omkleedt de onteigening met bepaalde waarborgen. De wetgever zelf moet van geval tot geval vooraf duidelijk maken dat het algemeen belang de onteigening noodzakelijk maakt; hoe langer hoe meer heeft de wetgever deze bevoegdheid echter overgedragen aan de Kroon. Tevens dient de betaling van de schadeloosstelling vooraf geschied dan wel verzekerd te zijn. De Onteigeningswet van 1851 geeft aan wanneer onteigend kan worden, vervolgens hoe onteigening in haar werk moet gaan en tenslotte bepalingen omtrent de vaststelling van de schadeloosstelling. Ook andere wetten in Nederland bevatten evenwel onteigeningsmogelijkheden, b.v. de Luchtvaartwet (1958), de Deltawet (1958), de Grondwaterwet Waterleidingbedrijven (1954).

De Wederopbouwwet (1950) voorzag tevens in een versnelde procedure, maar deze wet is bij de Overgangswet Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting (1964) sinds 1.8.1965 grotendeels buiten werking gesteld. Tenslotte is nog de Vorderingswet (1962) te noemen, die vorderingsbevoegdheid aan de landsoverheid verleent, in het geval dat er buitengewone omstandigheden zijn die dit noodzakelijk maken. Procedure en vaststelling van de schadeloosstelling door de rechter, gehoord deskundigen, liggen vast in de Onteigeningswet van 1851. Voor de vergoeding van huurders in een te onteigenen pand heeft de wetgever in 1961 een billijker maar tijdelijke regeling getroffen, waarvan de geldigheidsduur in afwachting van een definitieve voorziening nog steeds tijdelijk is verlengd. De administratieve procedure houdt steeds in dat het plan tot onteigening ter inzage ligt, met vermelding van percelen en hun gerechtigden; hiertegen kan men bezwaren indienen, waarover de Kroon beslist. Daarna volgt de verplichte fase van het minnelijk overleg.

Voorzover die geen vrijwillige verkoop aan de onteigenende overheidsinstantie tot gevolg heeft, volgt de onteigeningsprocedure voor de rechtbank. Deze instantie onderzoekt of de administratieve fase volgens de voorschriften verlopen is, geeft zonodig machtiging tot voorlopige inbezitneming, benoemt deskundigen en stelt tenslotte, al dan niet in afwijking van het advies van deze deskundigen, de aan de onteigende toekomende schadeloosstelling vast. Een zeer uitgebreide rechtspraak van de Hoge Raad heeft in de loop van de jaren een uitgewerkt samenstel van normen ontwikkeld, op basis waarvan de uiteindelijke vergoeding vastgesteld wordt. De Onteigeningswet zelf geeft slechts enkele regels voor de bepaling van de vermogensschade, maar zwijgt over de vergoeding van diverse vormen van inkomensschade.

In België zijn de voorwaarden bij nationalisatie nagenoeg gelijk aan die in Nederland. Het bestaan van een reden van openbaar nut waardoor de onteigening gerechtvaardigd wordt, ressorteert enkel onder de bevoegdheid van de publiekrechtelijke persoon (staat, provincie, gemeente enz.) die tot de onteigening overgaat; de rechtbanken zijn enkel bevoegd om, ingeval van geschil tussen de onteigenaar en de onteigende, na te gaan of de wettelijk vereiste pleegvormen werden nageleefd en verder om het billijk bedrag van de vergoeding te bepalen. Die billijke schadeloosstelling is de vergoeding gelijk aan het bedrag in geld dat nodig wordt geacht om de onteigende in de gelegenheid te stellen zich een onroerend goed van dezelfde waarde aan te schaffen, mits hierbij rekening wordt gehouden met de werkelijke veilbare waarde van het goed op de datum van het vonnis, waarbij verklaard wordt dat de wettelijk vereiste pleegvormen vervuld zijn, d.i. ook het ogenblik waarop de overdracht van eigendom ten voordele van de onteigenaar geschiedt. Deze waarde wordt doorgaans door een deskundige bepaald. Onteigening van vreemde eigendommen geschiedt in België altijd volgens de procedure van nationalisatie.