bn. en bw.,
1. een slecht gestel hebbend, ziekelijk: hij is altijd ongezond geweest;
2. (-er, -st), nadelig voor de gezondheid: een ongezonde lucht; een ongezond beroep, waarin men gemakkelijk ziek wordt;
3. (fig.) nadelig voor iemands geestelijk welzijn: ongezonde lectuur;
4. niet gaaf, niet sterk: een ongezonde financiële positie; ongewenst: een ongezonde toestand.