Wat is de betekenis van ongezond?

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

ongezond

ongezond - Bijvoeglijk naamwoord 1. schadelijk voor de gezondheid Roken is een ongezonde gewoonte. Woordherkomst antoniem van gezond met het voorvoegsel on- Antoniemen gezond

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

ongezond

ongezond - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: on-ge-zond 1. lichamelijk niet goed in orde ♢ zijn moeder is haar hele leven al ongezond 2. nadelig voor je lichaam ♢ roken is ongezond ...

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Ongezond

adj., net soun, ûngeef, wrak; eruitziend, suterich, mi(e)zeiich; ûnsjoch; eruitzien, mi(e)zelje; uiterlijk, ûnsjoggens.

2024-03-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Ongezond

bn. bw., 1. een slecht gestel hebbende, ziekelijk: hij is altijd ongezond geweest; een ongezonde kleur hebben, waaruit ziekelijkheid blijkt. 2. nadelig voor de gezondheid: een ongezonde lucht; sommigen houden het roken voor bepaald ongezond; verven met loodwit is ongezond; een ongezond beroep, waarin men licht ziek wordt...

2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

ongezond

bn., bw. (in N.-N. inz. fig.; in Z.-N. eig. en fig.: ziekelijk, een slecht gestel hebbende; nadelig voor het gestel; van de geest: nadelig voor iems. geestelijk welzijn): zwak en ongezond; een ongezonde kleur; ongezonde lectuur; als zn., o.: iets ongezonds.

2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

ongezond

(ongə'zont) bn. en bw. (-er, -st) 1. een slechte gezondheid hebbend : hij is erg -. 2. nadelig voor de gezondheid: een -e streek. 3. nadelig voor de zeden, het karakter : -e lektuur.

2024-03-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

ongezond

bn. en bw., 1. een slecht gestel hebbend, ziekelijk: hij is altijd ongezond geweest; 2. (-er, -st), nadelig voor de gezondheid: een ongezonde lucht; een ongezond beroep, waarin men gemakkelijk ziek wordt; 3. (fig.) nadelig voor iemands geestelijk welzijn: ongezonde lectuur; 4. niet gaaf, niet sterk: een ongezonde financiële positie; ongewens...

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Ongezond

bn. bw. een slecht gestel hebbende, ziekelijk: hij ziet er ongezond uit; eene ongezonde kleur hebben, een kleur waaruit ziekelijkheid blijkt; — niet fris en daardoor nadelig voor de gezondheid : een ongezonde lucht; nadelig voor et gestel : sommigen houden het roken voor bepaald ongezond; een vochtige, ongezonde vlakte; verven met loodwit is...