bn. en bw. (-er, -st),
1. in het ongeluk verkerend, rampspoedig: een ongelukkig mens; iemand maken, hem in het verderf storten; m.n. toegepast op hen die verminkt zijn of gebrek lijden: oud en ongelukkig;
2. geen geluk hebbend bij wat men onderneemt: hij was die avond zeer ongelukkig; bw.: hij speelde erg ongelukkig; (zegsw.) in het spel, gelukkig in de liefde;
3. (van zaken) ongunstig, rampspoedig: een ongelukkige samenloop van omstandigheden; een ongelukkige liefde, die niet beantwoord wordt;
4. wat een oorzaak van verdriet is of kan worden: het bleek mij dat zij zich met deze ongelukkige eerzucht pijnigde;
5. niet verstandig gekozen: een gekozen uitdrukking;
6. bw., bij ongeval, ongelukkigerwijze: verschilt onze smaak heel veel.