[→Gr. ofis, slang], m. (-en), lid van een gnostieke sekte.
(e) Een van deze gnostieke sekten was die van de Naasseners [→Hebr. nachasj, slang], in de 2e eeuw ontstaan en vermeld door →Origenes in zijn Contra Celsum, aangevuld door →Irenaios in zijn Adversus haereses, en door →Hippolytus. De slang nam bij hen een dubbelzinnige plaats in, nu eens als goed, dan weer als boos beginsel. Van de litteratuur der ofieten zijn vele geschriften, in gebruik bij de tot hen behorende sethianen, bij →Nag Hanmadi gevonden.