(nestelde, heeft genesteld),
1. zijn nest maken: de zwaluwen nestelen aan de vensters en in de stallen;
2. zich ergens nestelen, zich er neerzetten voor eigen veiligheid of ter bedreiging van anderen: zij nestelde zich in een gemakkelijke stoel; de vijand had zich in een moeilijk toegankelijk heuvelterrein genesteld; de eicel nestelt zich in het baarmoederslijmvlies.