Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

muis

betekenis & definitie

v./m. (muizen),

1. klein knaagdier uit de familie muizen, m.n. de huismuis, Mus musculus: de zit in de val (fig.), de gezochte man is geknipt; als een in de val zitten, zich in een hachelijke toestand bevinden; zo stil als een muis, zonder enig gerucht te maken; de muizen liggen er voor de broodkast, het is er zeer armoedig, er is niet veel te halen; het schip is met man en

vergaan, geheel en al verongelukt, niemand is gered; als de kat van huis (of uit de schuur) is, dansen de muizen in het voorhuis (of op de tafel), als de chef weg is, speelt het personeel de baas; hij speelt met hem als de kat met de muis , behandelt hem met meedogenloze willekeur; de berg heeft een muis gebaard, gezegd van grote plannen die op niets uitlopen;

2. (anatomie) de van de hand, het onderste, vlezige deel van de duim; (ook) de spieren van de duim aan de palmzijde van de hand;
3. spier, vlees van enkel spierweefsel;
4. soort van vroege langwerpige aardappel;
5. (scheepsterm) muizing.

De muis van een rund is een spier uit de achtervoet die geschikt als rosbief en voor rookvlees is. De schoudermuis is de voorste spier van de schouder en heeft een vergelijkbare vorm en kwaliteit, maar is kleiner.