Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

meniscus

betekenis & definitie

[Gr. meniskos, sikkel], m. (-sen),

1. aan de ene zijde bol en aan de andere zijde hol geslepen lens;
2. het oppervlak van een vloeistof in een buis: in nauwe buizen is de meniscus hol of bol door het effect van de oppervlaktespanning;
3. (anatomie) kraakbeenring, naar het centrum toe op doorsnede wigvormig dunner wordend, en met doorboord centrum.

ANATOMIE

In het kniegewricht liggen twee Cvormige kraakbeenringen, de binnenste en de buitenste meniscus, zodanig georiënteerd dat zij samen een bijna volledige kraakbeenring vormen. Deze ring zit op het boveneinde van het scheenbeen en is daarmee vast verbonden. Bij het buigen en strekken van de knie glijden de grote dijbeenknobbels in deze ring. Beschadiging van de meniscussen heeft directe invloed op de bewegingsmogelijkheden. gewricht, meniscusletsel. FOTOGRAFIE. Een meniscus heeft een doorgebogen vorm en kan zowel negatief (verkleinend) als positief (vergrotend) zijn.

De negatieve meniscus wordt soms nog gebruikt als voorzetlens om de brandpuntsafstand van een cameraobjectief te vergroten. De positieve meniscus vindt meer toepassing, nl. als voorzetlens voor opnamen dichtbij en als eenvoudig objectief in goedkope camera’s.

NATUURKUNDE

Als de adhesie tussen vloeistof en buiswand groot is, ontstaat een holle meniscus; overweegt de cohesie van de vloeistofdeeltjes dan wordt hij bol. Zie adhesie .

< >