Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

meester

betekenis & definitie

m. (-s),

1. onderwijzer in het algemeen;
2. leraar, leermeester: de discipel is niet meerder dan zijn meester (Matt.10,24);
3. (vroeger) als universitaire graad; thans alleen in: meester in de rechten, een graad na aflegging van het Ned. doctoraal examen in de rechtsgeleerdheid; aanspreektitel van een advocaat;
4. iemand die in wetenschap of kunst een voorbeeld is voor anderen: de oude meesters; de meesters van de Hollandse Schilderschool; daarin herkent men de hand van de meester; nu heeft hij zijn gevonden, iemand die hem overtreft;
5. (metonymisch) werk van een meester: een oude meester, schilderstuk van een groot schilder uit de oude tijd;
6. (gildewezen) iemand die door het maken van een proef-of meesterstuk de bevoegdheid had verkregen om zelfstandig zijn ambacht uit te oefenen; later nog in verbindingen als meesterschilder; meestertimmerman; ook als hoogste graad in de vrijmetselarij;
7. baas, iemand die bedienden of knechts onder zich heeft in betrekking tot hen: een goed, een slecht meester; een nieuwe meester zoeken; beter kleine meester dan grote knecht; eigenaar van een huisdier in zijn betrekking tot dat dier: de hond volgde overal zijn meester; (spr.) het oog van de maakt het paard vet, men dient zelf over zijn zaken te gaan, willen zij gedijen;
8. bezitter, eigenaar van een zaak; (zegsw.) geld heeft geen meester;
9. iemand die heerschappij voert over anderen, machthebber, bestuurder: God is de meester van het heelal; heer en -; (zegsw.) wie meteen paard uitgaat, is met zijn meester uit; zich van iets meester maken, het bemachtigen, zich in het bezit ervan stellen; iets zijn, het bedwongen hebben, het te boven zijn, (ook) het zeer goed kennen, goed op de hoogte van de zaak zijn; meester van zijn tijd zijn, er vrijelijk over kunnen beschikken; iemand meester worden, hem bedwingen, overweldigen; zichzelf geen meester zijn, zich niet kunnen bedwingen;
10. machinist.

De academische graad van meester in de rechten (mr.) verkrijgt men volgens het Ned. Academisch Statuut door het met goed gevolg afleggen van het doctoraal examen in de studierichting Ned. recht, de notariële of fiscaal-juridische studierichting of (sinds 1969) de studierichting Antilliaans recht. Het geeft de bevoegdheid zich als advocaat en als procureur te vestigen en tot het bekleden van rechterlijke betrekkingen, waarvoor vroeger de promotie tot doctor vereist was. De titel meester in de rechten herinnert aan de oude aanduiding doctor utriusque iuris, doctor in elk van beide rechten, nl. het Romeins en het canonieke recht. In Nederland kan men na de verkrijging van de hoedanigheid van meester nog de doctorstitel in de rechtswetenschap verwerven (doctor).

In België komt de academische graad van licentiaat in de rechten overeen met die van meester in de rechten in Nederland.