(hielp mee, heeft meegeholpen),
1. helpen met een ander of anderen iets te doen: hij moet ook meehelpen; de kinderen helpen mee in het huishouden; met infinitief: meehelpen duwen; een werking ondersteunen: als je beter wil worden, moet je ook meehelpen, een goede gezindheid hebben en alles doen om beter te worden;
2. (oneig.) mede van invloed zijn om iets te bereiken: dat hielp mee om de toestand draaglijk te maken.