[Fr.], v./m., verblijf, villa, jachthuis.
Een manoir werd in de middeleeuwen bewoond door leenmannen die niet het recht hadden hun verblijf door grachten, muren en donjons te versterken. In de renaissance is deze naam overgegaan op villa’s en jachthuizen, die niet naar het model van de versterkte kastelen waren gebouwd. Veel betekenis had de Engelse ‘manor’ voor de ontwikkeling van de woningarchitectuur in de 19e–20e eeuw: dubbelhoge hall, ontvangsten familieruimte met eromheen de verdere woonvertrekken; open trap naar de op de etage rondlopende galerij, waar de slaapkamers op uitkwamen.