bn. en bw. (-er, -st).
1. rijk aan schitterend licht: luisterrijke stralen;
2. vol geestelijke glans: de luisterrijke beschaving van de Gouden Eeuw;
3. rijk aan stralende schoonheid; aan praal en schittering: een luisterrijke optocht; (bw.) iets luisterrijk vieren;
4. roemrijk: een luisterrijke naam.