Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

loos

betekenis & definitie

bn. en bw. (lozer, -t),

1. (verd.) los;
2. enkel (maar): loos kruit, zonder kogels;
3. leeg (van vruchten enz.): loze korenaren; loze beukenoten;
4. (van de slaap) los, niet vast;
5. listig, sluw, geslepen: een loze kwant;
6. slim, snugger; loos om loos spelen, zien wie het slimst is, trachten de ander te slim af te zijn;
7. schalks, ondeugend, aardig: het loze vissertje; een meisje loos, dat wou gaan varen voor matroos;
8. schijnbaar, niet echt, niet werkelijk zijnd wat het zn. noemt, geveinsd: een loos alarm; loze zoom, schijnbare zoom; loze vinken, blinde vinken; niet voortbrengend wat het in de regel voortbrengt, b.v. schutblaadjes zonder bloemknop in de oksel; van constructies die slechts voor de vorm worden aangebracht: een loze deur.