Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

leviet

betekenis & definitie

m. (-en),

1. in het OT lid, nakomeling van de stam Levi; later lagere tempeldienaar;
2. jong geestelijke die nog geen wijdingen ontvangen heeft;
3. in de uitdr. iemand de levieten lezen, hem flink de les lezen, streng berispen.

Volgens Num.3 en 18 hadden de levieten oorspronkelijk de zorg voor de tabernakel en werden zij door God aanvaard als plaatsvervangers van de eerstgeborenen, die eigenlijk voor Hem bestemd waren. Bij de vestiging in Kanaän kregen de levieten niet een bepaald deel van het land; zij deden priesterdienst en werden beschouwd als een soort geestelijke stam, waarvan de leden over al de overige stammen verspreid woonden. Toen de koningen Hizkia (721 v.C.–693 v.C.) en Josia (640 v.C.–609 v.C.) de cultus buiten Jeruzalem afschaften, werden tal van levieten brodeloos. Vele van de buiten Jeruzalem werkzame levieten werden toen bij de Jeruzalemse tempel in dienst gesteld als lagere tempeldienaars.

LITT. A.J.Gunneweg, Leviten und Priester (1965).