o. (g. mv.),
1. lichamelijk of stoffelijk nadeel, letsel, schade (niet met betrekking tot zaken): lieve diertjes, die nooit iemand leed, deden;
2. verdriet, smart iemand aangedaan: zij heeft veel leed, van haar man;
lijden; belediging, hoon, smaad: wie wreekt de hoon en het van t land?; tot van iemand; het doet mij -, het spijt mij;
3. stommer, aan iemand zijn klagen; lief en met iemand delen, vooren tegenspoed, vreugde en smart.