Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

hauw

betekenis & definitie

v./m. (-en), siliqua, droge, overlangs openbarstende vrucht met twee kleppen en een tussenwand waaraan ter weerszijden de zaden zijn vastgehecht; gelede —, die door dwarse wanden in hokjes is verdeeld.

(e) De hauw ontstaat doordat twee vruchtbladen (→carpel) langs de randen met elkaar vergroeien. Inwendig groeit van de randen een tussenschot uit, die de hauw tenslotte in twee hokken verdeelt. Bij rijpheid laten de vruchtbladen van de voet af elkaar los, zodat de vrucht zich met twee kleppen (vruchtbladen) opent, die aan de top nog enige tijd verbonden blijven. De lengte van de hauw moet tenminste driemaal de breedte zijn, anders spreekt men van een hauwtje (silicula). Vooral de familie Cruciferae vertoont deze vruchtbouw.

< >