I. m. (-len),
1. l’kleine bal die men met de hand werpt;
2. bal van de hand;
II. o., balspel waarbij de bal met de hand wordt gespeeld (e).
(e) De spelregels voor handbal werden in 1919 door de Duitse turnleraar Carl Schlenz opgesteld op basis van die voor voetbal. Het spel werd vooral in Centraal-Europa populair. Zaalhandbal wordt door twee teams van maximaal twaalf spelers, van wie er zeven gelijktijdig aan het spel mogen deelnemen, beoefend. Er mag op elk moment van het spel een wisselspeler ingezet worden. De afmetingen van het speelveld voor zaalhandbal zijn 38 m x 18 m (minimaal) tot 44 m x 22 m (maximaal). Rond beide doelen is een halve cirkel op 5,87 m van de dichtstbijzijnde paal gelegen.
Dit doelgebied mag alleen worden betreden door de doelverdediger. Deze mag de bal met de voet bespelen om een doelpunt te voorkomen. Sinds 1952 wordt er steeds meer zaalhandbal gespeeld; in 1976 is het opgenomen bij de Olympische Spelen.
In Nederland zijn de clubs georganiseerd in het Ned.Handbal Verbond (opgericht in 1942), dat 86000 leden telt. In 1958 fuseerden de in 1945 opgerichte Vlaamse en Waalse handbalfederaties tot de Belg.
Handbal Bond. Deze heeft uitsluitend mannelijke leden (4000).
LITT. F.Federhoff, A.Kessel en H.G.Stein, Handball (1961).