v., verzorging en opvoeding van minderjarigen beneden 18 jaar, voorzover die niet in tehuizen, maar in pleeggezinnen worden behartigd.
(e) In Nederland wordt op de gezinsverpleging toezicht uitgeoefend door de Raad voor de Kinderbescherming (➝kinderbescherming) krachtens de Pleegkinderenwet van 21.12.1951. Dit is een verbetering ten opzichte van de gezinsverpleging die al sinds de 17e eeuw werd toegepast, maar dikwijls gepaard ging met ontstellende vormen van uitbuiting. Reeds in de 19e eeuw werd hiertegen door het particulier initiatief geageerd, maar pas door de Kinderwetten van 1901 (ingevoerd 1.12.1905) is hierin aanzienlijke verbetering gekomen. Nadat de ouders van het kind ontzet zijn uit of ontheven zijn van de ouderlijke macht, wordt de voogdij veelal opgedragen aan een erkende voogdijinstelling. Deze, regelt dan de gezinsof gestichtsverpleging en ontvangt daarvoor van het Ministerie van Justitie subsidie, hetgeen toezicht impliceert vanwege de Directie Kinderbescherming van dit departement. Herstel in de ouderlijke macht blijft echter mogelijk en het streven is erop gericht de ouders in dit opzicht te reclasseren. ➝maatschappelijk werk, ➝gezinsvoogdij.
In België wordt de term gezinsverpleging speciaal gehanteerd in het kader van de zorg voor geestelijk of lichamelijk gehandicapten, m.n. te Geel. litt. G.Trasler, In place of parents (1960).