[➝Lat.], m., (geologie) veel voorkomend dieptegesteente, bestaande uit basische plagioklaas, pyroxeen en soms olivijn als hoofdbestanddelen, waarnaast ondergeschikt ilmeniet, magnetiet, rutiel en apatiet voorkomen.
(e) Gabbro, waarvan de pyroxeen grotendeels rombisch is, wordt als noriet onderscheiden. De donkere bestanddelen overheersen het plagioklaas en geven het gesteente een donkere kleur. Gabbro dat alleen bestaat uit plagioklaas en olivijn heet forellensteen. De korrelgrootte is gewoonlijk macroscopisch. Gabbro met fijner korrel sluit zich aan bij grofkorrelige basalt. Gabbro is zeer onderhevig aan omzetting, de olivijn wordt serpentijn, neemt daardoor een groter volume in en doet de omgeving barsten; door gebergtedruk gaat de pyroxeen over in amfibool; de plagioklaas valt uiteen in albiet en via anorthiet in zoïsiet. Als eindprodukt gaat de gabbro over in amfiboliet.