[Lat., ik],
I. eerste nv. van het Latijnse pers. vn. voor de eerste persoon;
II. zn. o., aanduiding van de eigen persoon; iemands alter zijn tweede ik, iemand die in uiterlijk, in doen en laten sprekend op hem lijkt.
In de psychoanalyse wordt de term ego gebruikt voor dat deel van de persoonlijkheid, dat het contact legt en onderhoudt met de werkelijkheid van de buitenwereld en dat de aanpassing daaraan bewerkstelligt. Zie Es.