(dweepte, heeft gedweept),
1. overdreven, overspannen denkbeelden omtrent een voorwerp van verering koesteren (oorspronkelijk vooral op godsdienstig gebied) en daaraan uiting geven: ook van die uitingen zelf: een dwepende bewondering; een dwepende toon; dwepende ogen;
2. (in verzwakte betekenis) een grote bewondering en liefde hebben voor, zeer veel met iets of iemand ophebben: ze dweept met zulke boeken; (zonder bep.) zich aan vage dichterlijke denkbeelden overgeven.