Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Droom

betekenis & definitie

m. (dromen),

1. het dromen, toestand dat men droomt: iets in de droom zien;
2. in de genoemde toestand gevormde voorstellingsreeks als geheel: ik heb een grappige, een benauwde droom gehad; dromen zijn bedrog; het leven is een droom; bron van verborgen gedachten en verlangens of een openbaring van een godheid;
3. (bij uitbreiding) geheel van overpeinzingen, gewaarwordingen, begeerten, die men in de verbeelding doorleeft en die door hun onwerkelijkheid aan een droom doen denken: een droom van liefde, van geluk; mijn droom ging in vervulling; een schone dromen; vandaar: datgene wat de geest zich denkt zonder dat het werkelijkheid kan zijn: rechtvaardigheid, ze is een droom, een ijdele waan; was het geen droom?; was het werkelijkheid?;
4. waan, valse mening: iemand uit de droom helpen, uit zijn dwaling helpen, beter inlichten;
5. ter omschrijving van iets heerlijks, als uit een droom: een droom van een jurk.

GODSDIENSTGESCHIEDENIS

In oude culturen gold de droom als een van de vormen waarin een goddelijke of demonische stem zich openbaarde. Zowel profeten als orakelpriesters en ‘gewone’ personen ontvingen godsspraken in de droom, die veelal aan een uitlegger moesten worden voorgelegd. Volgens de overlevering bevindt de mens zich tijdens de droom in een toestand van tijdelijke dood, waarin hij wezens van de ongeschapen wereld ontmoet, die hem b.v. voor dreigend onheil waarschuwen.

In het oude Babylonië was de droom vooral vrucht van werkzaamheid van Zaqiqu of An-za-qur, goden uit de onderwereld. In de islam wordt Allah gezien als auteur van vele dromen, m.n. die waarin men de profeet schouwt. In het Nabije Oosten, waar veelvuldig sprake is van dromen, worden de Oudsemitische godheid Kara’ en de engel Sadigun uitsluitend verantwoordelijk geacht voor dromen. In het hindoeïsme kan men in de droom een zekere kennis van het absolute (brahman)

verkrijgen. Daarnaast zijn gestorvenen verantwoordelijk voor (kwellende) dromen waarin rampen worden aangekondigd, die men door offeranden tracht te voorkomen. In het boeddhisme worden de belangrijkste gebeurtenissen in het leven van de Boeddha door dromen (over zichzelf of over zijn ouders) aangekondigd. In het hellenisme en het christendom vindt men voorbeelden van slapen in tempel of kerk om een genezende droom te ontvangen.

LITT. R.Herzog, Die Wunderheilungen von Epidauros (1931); J.Lincoln, The dreams in primitive cultures (1935); M.Eliade, Mythes, rêves et mystères (1957); Sources orientales, Les songes et leurs interprétations (1959).

PSYCHOANALYSE

Volgens S.A-Freud liggen onder de inhoud van een droom latente gedachten en wensen verborgen, die naar vervulling streven, hetgeen dan in het droomverhaal op symbolische wijze gebeurt. Het gaat om primitieve neigingen uit de kinderjaren, die in het onbewuste zijn blijven voortbestaan, en die door de morele en andere eisen van het superego niet in hun directe vorm bewust mogen worden. Het proces waarbij deze latente droomgedachten eerst vertekend en vermomd worden, alvorens in de droominhoud te mogen verschijnen, wordt droomarbeid genoemd. Deze maakt gebruik van:

1. verdichting: elementen worden weggelaten, slechts een deel van de droomgedachten verschijnt in de droominhoud, en elementen met een gemeenschappelijke factor vloeien samen;
2. verschuiving: een element van de droomgedachte wordt vervangen door iets dat verder van de essentie af ligt, of er vindt verschuiving van accent plaats, waardoor de aandacht op iets anders wordt gericht;
3. beeldvoorstelling: op grond van de klank van een woord of uitdrukking vormt zich in de droominhoud een concreet, plastisch beeld;
4. constante symboliek: het ‘ik’ van de dromer kan worden verborgen in één of meer in de droom optredende andere personen, tijdseenheden kunnen ruimtelijke maten worden, personen en de bij hen behorende omgeving kunnen vervangen worden door andere soortgelijke beelden, verschillende elementen kunnen worden samengevoegd tot één geheel, zaken kunnen worden omgedraaid of in het tegendeel worden veranderd, enz. Ook wordt in het proces van de droomarbeid getracht, deze vertekeningen een samenhang te geven, hetgeen niet steeds gelukt. Steeds terugkerende droominhouden wijzen op een bepaald onopgelost conflict; b.v. het steeds weer dromen dat men zakt voor een examen dat men in werkelijkheid jaren geleden met goed gevolg aflegde, wijst op een nog steeds bestaande ‘examensituatie’, waarbij de verwachtingsangst bepalend is voor de droom. Therapeutisch kan men soms veel verder komen door de droom te bestuderen via de weg van de vrije associatie. Freud noemt de droom de via regia (koninklijke weg) naar het onbewuste. In de moderne psychoanalyse wordt de droom minder algemeen en met meer individuele betekenissen gezien dan in Freuds dagen.

LITT. S.Freud, Die Traumdeutung (1900, herdr. 1948); S.Freud, Ueber den Traum (herdr. 1948); M. Boss, Der Traum und seine Auslegung (1953); W. von Siebenthal, Die Wissenschaft vom Traum ; W.Kemper, Der Traum und seine Bedeutung (1972); H.Bender, Verborgene Wirklichkeit (1973).

PSYCHOLOGIE

De droom is een verschijnsel dat in iedere normale slaap periodiek optreedt en zich veelal voordoet als een opeenvolging van gedachten en beelden. In het onderzoek van de droom zijn sinds de Tweede Wereldoorlog grote vorderingen gemaakt door de ontwikkeling van nieuwe technieken. Door de elektrische activiteit van de hersenen te meten, kan men vrij objectief en betrouwbaar vaststellen of iemand droomt. Wanneer iemand slaapt, varieert de elektrische activiteit van de hersenen (gemeten door de actiestromen in de hersenen af te leiden van de schedel en te registreren in een elektro-encefalogram of EEG) regelmatig. Deze fluctuaties geven een indicatie voor de aard van de slaap, die cyclisch blijkt te veranderen. Vooral van belang voor het droomonderzoek is het verschijnsel van de zgn.

REM-slaap, die wordt gekenmerkt door een bepaald EEG-patroon in combinatie met een veelvuldig optreden van snelle oogbewegingen (de zgn. rapid eye movements of REMS). De REM-slaapperioden duren van enige minuten tot ca. een half uur, en treden vier tot vijfmaal per nacht, ongeveer om de 90 minuten, op. Proefpersonen gewekt tijdens een REM-periode, rapporteren in ca. 80 % van de gevallen net iets gedroomd te hebben. Daarentegen zeggen proefpersonen, gewekt buiten deze REM-perioden, meestal dat ze niets gedroomd hebben; wel vermelden ze soms andersoortige bewustzijnsverschijnselen, die meer het karakter hebben van normale gedachten of herinneringen en gewoonlijk weinig aanschouwelijk van aard zijn. Op grond hiervan neemt men aan dat er tijdens de slaap altijd wel van de een of andere vorm van mentale activiteit sprake is, maar dat de eigenlijke dromen zich in hoofdzaak afspelen gedurende de REM-perioden.

Naar aanleiding van dergelijke onderzoekingen is men tot de conclusie gekomen dat elk mens ’s nachts op gezette tijden droomt; de totale REM-slaaptijd, waarin dromen dus het veelvuldigst voorkomen, wordt geschat op 20—25 % van de totale slaapduur, d.w.z. op gemiddeld l1/2—2 uur per nacht, waarbij de lengte van de REM-perioden in de loop van de nacht toeneemt (bij jonge kinderen is dit percentage hoger, bij oudere mensen wat lager). In tegenstelling tot wat men vroeger aannam, vermoedt men nu, dat de droom zich gewoonlijk voltrekt in een tempo dat ongeveer overeenkomt met de snelheid waarmee men in waaktoestand waarneemt en handelt. Er is ook wel eens geconstateerd dat de ogen zich bij het dromen op dezelfde wijze bewegen als ze zouden doen wanneer men de beleefde gebeurtenis in waaktoestand zou waarnemen. Zo bleek een dromer die gewekt werd nadat men een serie regelmatige, horizontale oogbewegingen had geregistreerd, gedroomd te hebben dat hij toekeek bij een tenniswedstrijd.

Dat de hersenen tijdens de REM -slaap zeer actief zijn, blijkt o.m. uit een verhoging van hun temperatuur. De skeletspieren die een rol spelen bij het herstel van de lichaamshouding (m.n. de nekspieren), verliezen in de REM-slaap hun gespannenheid; niettemin treden er dan abrupte, spastisch aandoende bewegingen op; pogingen om de aard van die bewegingen in verband te brengen met de inhoud van de droom, hebben geen duidelijkheid gebracht. Ondanks dat het EEG op een ‘waak’patroon wijst, blijkt de proefpersoon gedurende de REM-perioden dieper in slaap en moeilijker te wekken dan buiten die perioden.

De herinnering aan de droom is zeer verschillend. Een intense droom, die tot handelingen zoals slaapwandelen voert, kan ’s morgens volmaakt vergeten zijn. Wellicht worden die dromen het best onthouden, die zich kort vóór het ontwaken afspelen. Dromen die visuele of akoestische gewaarwordingen bevatten, komen het meest voor; veel zeldzamer zijn dromen met reuken smaakgewaarwordingen. Van groot gewicht is zonder twijfel de totale gevoelstoestand van het individu.

Zuiver psychologisch is het verloop van een droom ook interessant, omdat het geheel van beelden waaruit de droom bestaat, volkomen anders georganiseerd is dan het wakend denken en fantaseren. De bestudering van het droomverloop wordt echter bemoeilijkt doordat men altijd op vage en onbetrouwbare herinneringen moet afgaan. Het dromen verloopt echter ongetwijfeld onder heel andere voorwaarden dan het normale denken. De vaste concentratie van de opmerkzaamheid alsmede de veelzijdige kritiek en controle van het wakend bewustzijn ontbreken. In de droom is men vrij van de beperkingen die de wakend waargenomen werkelijkheid oplegt. In de droom volgt de verbeelding haar eigen wegen.

De droom heeft een eigen wereld van mogelijkheden, een eigen taal met eigen ‘zinsbouw’ en ‘tijdsvormen’. Daardoor ontstaan bepaalde veranderingen in de samenhang (eenheid) van het objectieve en subjectieve in het zieleleven. Men is b. v. op een bepaalde plaats en terstond daarna (zonder dat dit verwondering wekt) op een plaats ver daar vandaan; logische relaties blijven onopgemerkt; gewone ethische beoordelingen worden veranderd of uitgeschakeld; veranderingen of splitsingen van de persoonlijkheid hebben plaats. Droomvoorstellingen hebben op besluiten en handelingen van de mens in alle volkeren en tijden invloed gehad. Algemeen verbreid is ook het geloof aan de profetische kracht van dromen. Grote invloed hebben de belevingen tijdens de droom op het geestesleven van de weinig ontwikkelde mensheid.

Hier ontbreekt het oordeel over de waarheid van de droombeleving en de daarin gepleegde of ondergane handelingen, volkomen. Veel van wat wordt meegedeeld in mythische verhalen en sprookjes, draagt zeer duidelijk het droomkarakter. Waar de tegenwoordige psychologie emoties en uitingen van min of meer overspannen zenuwleven van grote invloed op de droominhouden acht, verklaart zij daarmee tevens het ontstaan van vele mythen en voorspellingen, waarin dan meestal het schrikwekkende overheerst.

Over de functie van de droom is nog geen uitsluitsel te geven. Recent experimenteel onderzoek heeft zich met dit probleem beziggehouden. Men heeft b.v. proefpersonen het dromen belet door ze telkens bij het begin van REM-perioden te wekken (zgn. dream-deprivation); de proefpersonen bleken sneller geïrriteerd te raken en ernstige concentratieproblemen te krijgen. Op grond van dit soort onderzoek meent men dat de droom van essentiële betekenis is voor het goed functioneren van het individu.

LITT. J.Hadfield, Psychologie van de droom (1963); N.Kleitman, Sleep and wakefulness (1964); W.Dement, Some must watch while others sleep (1972); W.Webb en H.Agnew, Sleep and dreams (1973); S.Lee en A.Mayes (red.), Dreams and dreaming (1973); A.Faraday, The dream game (1975);Hartmann, Slapen en dromen (1976).