Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Doofheid

betekenis & definitie

v., het onvermogen geluidsindrukken op te nemen.

Men onderscheidt verworven en aangeboren (congenitale) doofheid. Verworven is doofheid als de patiënt eerst kon horen, maar dit vermogen later heeft verloren. Vooral infectieziekten, bovenal hersenvliesontsteking, zijn oorzaak van deze verworven doofheid. Het afnemen van deze infectieziekten, vooral de doeltreffende behandeling van hersenvliesontsteking heeft het aantal gevallen van verworven doofheid sterk doen verminderen. Het aantal gevallen van aangeboren doofheid is echter ongeveer hetzelfde gebleken. Een groot deel van deze congenitale doofheid wordt veroorzaakt door erfelijke factoren.

Een andere groep is wel van congenitale aard, maar niet erfelijk. In deze gevallen heeft het kind tijdens zijn verblijf in de baarmoeder schade opgelopen. Dit kan zijn, doordat de moeder in de eerste weken van de zwangerschap een virusziekte (speciaal rode hond is berucht in dit opzicht) heeft doorgemaakt, of doordat er tussen het kind en de moeder een resusantagonisme (zie bloedgroep) bestaat. Ook kan het kind een geboorteletsel hebben opgelopen.

De frequentie van doofheid is in verschillende landen zeer verschillend, maar neemt bijna overal af. Absolute doofheid komt slechts zelden voor. Bij audiologisch onderzoek van doven blijkt dat het merendeel (ca. 60%) nog gehoorresten bezit. Met geluidsversterking (zie hoorapparaat) zijn deze resten te gebruiken om b.v. het gevoel voor ritme te versterken. Omdat de ‘gevoelige periode’ (Montessori) voor het verwerven van taal in de vroege kleuterleeftijd begint, is het belangrijk een slechthorend kind zo vroeg mogelijk te laten onderzoeken, zie slechthorendheid.