Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Donderen

betekenis & definitie

(donderde, heeft gedonderd),

I. (onoverg.)
1. het dondert, geraas van de donder doet zich horen, het onweert; (spr.) hij kijkt of hij het in Keulen hoort donderen, hij staat hoogst verbaasd te kijken;
2. als onweer luid weerklinken: het geschut dondert van de wal; met donderend geraas naar beneden komen: de waterval donderde in de afgrond;
3. (fig.) tieren en razen, schreeuwen, heftige strafredevoeringen houden: van de kansel donderen;
4. dat dondert niet, kan me niet donderen, het maakt niets uit, kan me niet schelen;
5. zaniken, zeuren: ligt niet te donderen;
6. het is donderen, het loopt mis, het lukt niet;
7. (gew.) in de uitdrukking: te dom om te helpen donderen, te stom om voor de duvel te dansen; (overg.) (plat) werpen, met geweld smijten: wij zullen hem van de trappen donderen; ik donderde hem de deur uit; vallen, tuimelen: ik donderde naar beneden.