Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Dingo

betekenis & definitie

m. (-’s), (ook: warrigal), wilde hond in Australië.

Vrijwel algemeen wordt de dingo beschouwd als een verwilderde hond, die afstamt van vroeger gedomesticeerde huishonden, die op hun beurt weer afstamden van de Zuidaziatische witvoetwolf Canis lupus pallipes.

In Australië zou de dingo opnieuw verwilderd zijn en zich zelfstandig hebben voortgeplant. Er zijn fossiele beenderen gevonden van een dingo-achtig dier, die 50000 jaren oud zouden zijn. Dit moet erop wijzen dat de dingo zelfs wel de stamvader van de gedomesticeerde hond kan zijn.

De dingo is een middelgrote hond, met rechtopstaande driehoekige oren. De staart wordt hangend gedragen. Schouderhoogte: 50—60 cm. De kleur van de beharing, die vrij kort is, is roodgeel met een donker masker, maar donkerder tinten tot zwart komen ook voor, evenals lichtere, tot wit toe. Dingo’s hebben de naam dat zij niet blaffen, maar zij kunnen het wel. De teef wordt maar eenmaal per jaar loops. Zij j agen in het wild in meuten van 5—6 dieren, maar soms komen veel grotere verbanden voor, en zij vertonen duidelijke territoriumgedragingen.

De dingo is het enige hogere zoogdier dat in Australië inheems is. Hij komt niet voor in Tasmanië. Hij is schadelijk voor de veeteelt (schapen); premiesystemen hebben vaak averechts gewerkt.