v./m. (-en), breuk van de schacht van het dijbeen.
De behandeling van een dijbeenbreuk bestaat bij jonge kinderen uit het aanleggen van een rekverband; in de loop van 4—8 weken wordt weer een vaste verbinding tussen de breukeinden gevormd. Bij volwassenen wordt veelal een operatieve behandeling verkozen, waarbij de breukeinden worden vrijgelegd en precies in elkaar gepast (‘gezet’), waarna men de verkregen goede stand tracht te behouden met behulp van een in de mergholte geplaatste pen, of met behulp van een langs het bot aangebrachte plaat, die de breukstukken met schroeven aan elkaar verbindt. Indien een stabiele verbinding tot stand is gebracht, kan de patiënt na de operatie de spieren van het been direct onbelast oefenen. Is de verbinding niet stabiel, dan moeten het gehele been en de heup na de operatie dikwijls een tijdlang in een gipsverband (zgn. gipsbroek) onbeweeglijk worden gemaakt, hetgeen een nadelige invloed heeft op de beenspieren.