zn. o. (-en),
1. plaats waar het water diep is; het grondloze -, de zee;
2. het binnenste: het diep van het woud;
3. vaarwater, vaargeul, m.n. tussen wadden, zandbanken, schorren; kanaal, vaart, m.n. in de noordelijke provinciën: het Damster Diep.