Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Communisme

betekenis & definitie

[Fr.], o., maatschappelijk stelsel van de gemeenschap van goederen en de afschaffing van het persoonlijk eigendom; leer van dat stelsel; in meer specifieke economische zin: maatschappelijke orde zonder ondernemers en zonder vrije markt.

Onder communisme in de breedste zin verstaat men elke beweging die streeft naar een samenleving die op collectieve gemeenschap van goederen is gebaseerd. Dit streven werd o.a. verwezenlijkt door een aantal kloosterorden en sekten. Theoretisch werd het communisme verkondigd door een aantal utopistische auteurs (utopie). Historisch belangrijker is de beweging die zich baseert op het marxisme-leninisme (marxisme, bolsjewisme). Tegen het midden van de 19e eeuw dienden Marx en Engels hun opvattingen als communisme aan; dit kwam vooral tot uiting in het Communistisch Manifest (1848). Pas in 1864 konden zij zich via de Eerste Internationale in de praktische politiek doen gelden, waarbij het marxisme zich vanaf ca. 1870 tot de Eerste Wereldoorlog bijna uitsluitend onder de naam sociaal-democratie presenteerde, al voelden Marx en Engels weinig voor die naam. algemeen overzicht.

Ondanks haar marxistische theorie werd de sociaal-democratie in de meeste landen een gematigde hervormingspartij. In 1914, toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, week de marxistische internationalistische theorie veelal voor de reformistische, vaderlandslievende praktijk. In Oost-Europa echter had de vreedzame opkomst van de sociaal-democratie, gezien de geringe legale ontplooiingskansen, minder kans gekregen. Vandaar dat een aanzienlijk deel van de Russische sociaal-democratie, de zgn. mensjewieken-internationalisten en de bolsjewieken zich tegen de nationale oorlogsinspanning keerde. De laatsten kwamen in 1917 aan de macht en noemden zich in 1918 Russische Communistische Partij (RCP). Ook in tal van andere landen werden daarna communistische partijen gevormd.

Deze verenigden zich in de Derde Internationale, die al spoedig een verlengstuk van de Sovjetpolitiek werd. Het communisme stelde zich voor als de voortzetting van het zuiver revolutionaire marxisme, dat door de meeste sociaaldemocratische leiders ‘verraden’ zou zijn. De oorzaken van dit verraad werden vooral aan het imperialisme toegeschreven. De ‘dictatuur van het proletariaat’ liep in de Sovjetunie al gauw uit op een bureaucratische dictatuur over het proletariaat. Lenin trachtte die ontwikkeling te keren, zijn opvolger Stalin bevorderde haar. In de buitenlandse politiek maakte de laatste de zgn. wereldrevolutie geheel ondergeschikt aan de Sovjetstaat.

Deze staat was in 1923 formeel omgezet in een unie, de Unie van Socialistische Sovjet-Republieken (USSR). De RCP werd toen tot CPSU (Communistische Partij van de Sovjetunie) omgedoopt. In de binnenlandse politiek kwam het stalinisme neer op vergroting van de sociale ongelijkheid en op bevoorrechting van de Groot-Russen boven de minderheden.

Na de Tweede Wereldoorlog raakten ook Middenen Zuidoost-Europa voor een groot deel in de greep van het stalinisme. Nadat de Koude Oorlog was uitgebroken, herleefde de in 1943 opgeheven Derde Internationale ten dele in de Kominform (1947). De gelijkschakelingspolitiek mislukte echter ten aanzien van Joegoslavië. De Chinese burgeroorlog werd in 1948-49 in het voordeel van de communisten beslist. Ook Noord-Korea en Vietnam werden communistisch; daardoor leeft meer dan een derde van de wereldbevolking in door communistische partijen geregeerde landen. Na Stalins dood werden zijn excessen deels gecorrigeerd (destalinisatie).

Hierdoor ontstond veel verwarring en verminderde het Sovjetoverwicht in de communistische wereld. In 1956 werd de Kominform opgeheven. In China werd de destalinisatie met argwaan bekeken, deels vanwege de Russisch-Amerikaanse toenaderingspogingen. Het Chinees-Russische conflict kreeg in 1961 een openbaar karakter en resulteerde in 1963 in een compleet schisma. Na de val van Chroesjtsjov (1964)scheen er even ontspanning in te treden, maar die duurde niet lang. Van Chinese zijde werd beweerd dat de USSR een kapitalistische en imperialistische mogendheid was geworden.

Vervolgens werd de Culturele Revolutie doorgevoerd, die ten doel had China voor een kapitalistische restauratie te behoeden. Door deze beweging isoleerde de Chinese Volksrepubliek zich tijdelijk, zodat haar positie ten opzichte van het buitenlandse communisme verzwakte. Alleen Albanië bleef het Chinese standpunt tegenover de USSR verdedigen. Noord-Korea en Noord-Vietnam, die aanvankelijk met Peking hadden gesympathiseerd, gingen een neutrale houding aannemen met betrekking tot het ChineesRussische conflict. In Oost-Europa werd dit voorbeeld gevolgd door Roemenië. In 1968 intervenieerde de USSR in TsjechosIowakije, (Praagse lente), hetgeen onder de meeste Westeuropese communistische partijen protest opwekte. Uiteindelijk heeft het Chinees-Russische conflict zowel de Chinese als de Russische posities in het internationale communisme aanzienlijk verzwakt.

DE AFZONDERLIJKE COMMUNISTISCHE staten en partijen. Gedurende de Kominternen Kominformperiode was de CPSU hèt voorbeeld voor de buitenlandse communistische partijen. Joegoslavië en China waren de eerste landen waar de communistische partijen hun eigen weg gingen. Na Stalins dood (1953) traden drie belangrijke richtingen binnen het communisme op de voorgrond: het ‘maoïsme’, de Sovjetorthodoxie en het democratisch gezinde, hervormd georiënteerde communisme (Dubcek). Hoewel de laatste tendens in Oost-Europa in 1968 werd uitgeschakeld, laat zij zich via verschillende westerse communistische partijen (vooral die van Italië) nog steeds gelden.

De CPSU werd onder Stalin gezuiverd en in de jaren 1937—53 geheel aan het staatsapparaat (m.n. aan het politieapparaat) onderworpen. Hoewel elke belangrijke staatsfunctionaris partijlid moest zijn, groeide de invloed van politie, leger en economische bureaucratie ten opzichte van de verminderende macht van de partij. Chroesjtsjov c.s. wisten deze tendens deels ongedaan te maken. Na Chroesjtsjovs val verloor de CPSU opnieuw een groot deel van haar economisch leiderschap. De verminderde macht van de politieke politie ging gepaard met grotere zeggenschap van de militaire leiding. De bewapening van de USSR werd sinds 1964 krachtig opgevoerd.

Dit had tevens ten doel de invloed op de buitenlandse communisten te vergroten. In 1971 en 1974 werd b.v. door militaire manoeuvres druk uitgeoefend op Joegoslavië en Roemenië.

Buiten de USSR kwam het communisme in OostEuropa het eerst aan de macht in Hongarije, hoewel aanvankelijk slechts voor korte tijd (1919). Toen het Rode Leger in de eindfase van de Tweede Wereldoorlog oprukte in Zuid-Oosten Midden-Europa was het communisme zeer impopulair in Duitsland, Polen, Hongarije en Roemenië. Dit droeg er toe bij dat de communistische regimes die hier ontstonden een geforceerd karakter kregen. In Bulgarije en Tsjechoslowakije genoot het communisme meer aanhang. Begin 1948 vestigden de communisten in Tsjechoslowakije, waar zij in 1946 bij vrije verkiezingen 38 % van de stemmen gekregen hadden, hun partijdictatuur. Joegoslavië maakte zich vervolgens los van het communistische blok, hetgeen in diverse ‘satellietstaten’ tot vervolging van titoïsten leidde.

De rehabilitatie van de titoïsten tijdens de destalinisatie wekte verwarring. In Hongarije sloegen de Sovjetstrijdkrachten in 1956 een volksopstand neer. Polen verwierf onder Gomulka iets meer zelfstandigheid, maar bleef sterk onder Russische invloed staan. In Hongarije slaagde Kadar (sinds 1958) erin zijn bewind de nodige populariteit te verschaffen. Roemenië verwierf dank zij het Chinees-Russische conflict meer onafhankelijkheid. Dit kwam vooral tot uiting in het felle Roemeense protest tegen de Sovjetinterventie (1968) in Tsjechoslowakije.

Daarna zochten Albanië, Joegoslavië en Roemenië, aangemoedigd door China, toenadering tot elkaar. In West-Europa ontstonden belangrijke communistische partijen in Frankrijk en Italië (Parti Communiste Français, Partito Communista Italiano). In Spanje speelde het communisme alleen in de jaren dertig een rol tijdens de Spaanse Burgeroorlog (1936—39). Na de dood van Franco (1975) bleef de communistische partij illegaal. In Portugal werd de voorheen illegale communistische partij in 1974-76 regeringspartij en ontpopte zich als een voortreffelijk georganiseerde macht. In Noord-West-Europa is het communisme uitermate zwak. De Communistische Partij Nederland vormt hier de oudste communistische formatie.

In Noord-Amerika, Australië en Nieuw-Zeeland heeft het communisme minder betekenis. In Latijns-Amerika werd Cuba na 1959 communistisch. De Cubaanse stroming, het ‘castroïsme’, neemt een positie in tussen het Chinese en Russische communisme. In de meeste Latijns-Amerikaanse landen zijn de communistische partijen illegaal. In Chili speelden de communisten een rol in de regering Allende; na de Chileense omwenteling (1973) werden zij in de illegaliteit gedreven.

Vaak is betoogd, dat het communisme in achtergebleven, overwegend agrarische landen veel meer kans maakt dan in ‘rijpe’ industriestaten. Voor deze theorie is veel ondersteunend materiaal aangedragen (o.a. de Russische en Chinese revoluties), maar een aantal feiten kan er niet mee verklaard worden; in talloze ontwikkelingslanden is het communisme kansloos, in Frankrijk en Italië daarentegen is het sterk. In een aantal economisch achtergebleven landen bleek de zwakte van het communisme samen te hangen met nationale motieven. In Polen en Roemenië, staten die structureel veel gelijkenis vertoonden met het Rusland van 1917, was het communisme gedurende het interbellum o.a. zo onbeduidend, omdat het met de impopulaire Russen werd vereenzelvigd. In dit licht moeten de sterk nationalistische trekken van het Poolse en vooral het Roemeense communisme gezien worden. Ook in delen van Tsjechoslowakije ging de correlatie tussen communisme en achtergebleven economische ontwikkeling niet op en ook hier speelden nationale motieven een essentiële rol; in Bohemen en Moravië was de afkeer jegens de Duitsers groot en heersten (tot 1968) gevoelens van sympathie, resp. panslavistische verbondendheid met de Russen.

In Bulgarije, waar het grootgrondbezit lang voor de heerschappij van het communisme was opgeheven, kreeg het communisme veel meer aanhangers dan in Polen, Roemenië en Hongarije, waar het grootgrondbezit nimmer tot een boerenrevolutie naar het Russische model van 1917 aanleiding heeft gegeven. Wel mag men stellen, dat de landen waar communisten op eigen kracht aan de macht kwamen (Rusland, China, Vietnam, Joegoslavië en Albanië) overwegend agrarische, weinig geïndustrialiseerde landen waren. Hoewel in een aantal gevallen de revolutie van de boeren uitging en niet, volgens de marxistische leer, van de industriearbeiders, dienden alle communistische partijen zich aan als voorhoede van de arbeidersklasse. In China begon de revolutie bij de boeren en had de partij vrijwel geen arbeidersaanhang, toen zij aan de macht kwam. Ook hier stonden nationale motieven centraal; het Chinese communisme werd groot in en door een patriottische bevrijdingsoorlog tegen de Japanse bezetters (Chinees-Japanse Oorlogen). Hetzelfde gold voor Vietnam, waar het communisme in de strijd tegen resp.

Frankrijk en de VS een sterk nationaal karakter had. In Indonesië won de 4-Partai Kommunis Indonesia in 1960—65 veel aanhang; na een niet opgehelderde staatsgreep in 1965 viel de partij ten prooi aan massamoord en verdwenen de overgebleven leden in de illegaliteit of ballingschap. De Japanse communistische partij draagt een gematigd karakter. De wijze waarop zij China en de USSR kritiseert en haar aanpassing bij de parlementair-democratische spelregels vertonen overeenkomst met de tactiek van het Italiaanse communisme. In India heeft het communisme vrij veel aanhang, maar het is ten gevolge van het Chinees-Russische conflict in drie partijen uiteen gevallen. In het Midden-Oosten zijn de meeste communistische partijen illegaal.

Zij zijn evenals hun zusterpartijen in Latijns-Amerika pro-Russisch. In Irak opereren de communisten legaal en oefenen zij veel invloed uit op het regeringsbeleid.

IDEOLOGIE

Hoezeer het internationale communisme ook verdeeld is, alle communistische partijen hebben gemeen, dat zij het marxismeleninisme belijden. Het leninisme heeft het marxisme voornamelijk met twee leerstellingen aangevuld:

1. de rol van de communistische partij. De revolutionaire rol die Marx aan het proletariaat toekende, werd door Lenin aan de partij gedelegeerd (bolsjewisme);
2. het anti-imperialisme. Het westelijke kapitalisme teerde vooral op de exploitatie van koloniale of anderszins afhankelijke gebieden. Daardoor kon een gedeelte van de westerse proletariërs door middel van materiële concessies in bourgeoisiekringen worden opgenomen. Revolutie in de Afro-Aziatische landen tegen koloniale uitbuiting zou dus tevens een machtige bijdrage tot de revolutie in het westen betekenen. Het communisme verschoof het accent van de arbeiders naar de partij en van het westen naar het oosten.

De communistische landen dienen hun stelsel aan als socialisme en zien het communisme als toekomst. Onder socialisme wordt verstaan dat ieder naar prestatie wordt beloond, terwijl onder het communisme beloning naar behoefte zal plaatsvinden. Bovendien zal de staat afsterven. Er heerst veel spanning tussen de actuele praktijk en de theoretische toekomstvisie. Aangezien elke partij zich als de weg van de proletarische revolutie aandient, is zij geneigd om elk lid dat als ketter wordt uitgestoten bij de klassenvijand in te delen. De verschillen in politieke cultuur van de beide communistische grote mogendheden komen o.a. tot uiting in de visie die zij op elkaar hebben; de Chinese Volksrepubliek ziet de USSR als een land waar bourgeoisheerschappij en kapitalisme zijn hersteld, terwijl de USSR de Chinezen weliswaar van schadelijke nationalistische en andere afwijkingen beticht, maar zich hoedt voor de conclusie dat de ‘bourgeoisie’ in China aan de macht zou zijn. [dr.A.Stam]

LITT. H.Seton-Watson, From Lenin to Khrushchev (1959); R.Löwenthal, Chruschtschow und der Weltkommunismus (1963); C.D.Kernig (red.), Die kommunistischen Parteien der Welt (1969); F.Fejtö, Dictionnaire des partis communistes et des mouvements révolutionnaires (1971); A. Bromke en T.Rakowska-Flarmstone (red.), The communist States in disarray 1965-71 (1972); W. S.Sworakowski (red.), World communism, Ahandbook 1918—1965 (1973); A.Stam, De opkomst en ontbinding van het wereldcommunisme (1975).

CULTURELE ANTROPOLOGIE

De vraag naar de oorsprong van het communisme heeft geleid o.a. tot discussies in de wetenschap der culturele antropologie. De theorie dat in primitieve maatschappijen, vooral in de laagst ontwikkelde, een communistische leefwijze zou worden gevolgd, werd naar voren gebracht door enkelen van de eerste etnologen, o.a. L.H.Morgan, wiens ideeën werden overgenomen door F.Engels.

Volgens de strak-evolutionistische denkwijze van deze etnologen werden de vroegste menselijke samenlevingen gekenmerkt door een collectief bezit van alles, en pas in latere stadia in de evolutieketen zou zich het privé-bezit hebben ontwikkeld. Mensen in zgn. primitieve samenlevingen zouden elkaar vrijelijk diensten en goederen (b.v. voedsel) hebben verschaft zonder daarvoor iets terug te verwachten. Alle bekende maatschappijen kennen echter privé-bezit; goederen en diensten worden uitgewisseld in een soms zeer complex systeem van individuele rechten en verplichtingen, waardoor van een werkelijk collectief bezit niet gesproken kan worden. De theorie van het primitief communisme is door velen gebruikt om hun opvattingen over gewenste of ongewenste maatschappij vormen te ondersteunen,