[Fr.], v./m./o. (-s),
1. heldendicht ;
2. liedje, zangstuk ;
3. cabaret- of levenslied . Historisch is chanson in eerste instantie de algemene benaming van bepaalde eenstemmige middeleeuwse liedvormen. Gemeenschappelijk kenmerk is het veelvuldig herhalen van versregels. Vooreerst zijn chansons de heldendichten die gezongen werden (zie chanson de geste).
In de regel evenwel zijn de chansons van lyrische aard en behoren zij tot de oudste en meest geliefde genres in Frankrijk. In het meer beschaafde en welvarende zuiden hebben de dichters het genre van de chanson ijverig gecultiveerd en deze Provençaalse lyriek heeft zeer grote invloed uitgeoefend op de Franse. De dansliederen verdienen een bijzondere vermelding; zij werden door vrouwenkoren in reidans voorgedragen.
Verder zijn er de sottes, vaak grove parodieën van ernstige liederen. De chansons de croisade, chansons de pèlerinage, chansons de toile of chansons d’histoire, soms zeer bekoorlijke liederen (zoals Belle Doëtte), werden door de vrouwen bij het werk gezongen. De oudste chansons zijn anoniem.
Bekende chansoncomponisten waren Adam le Bossu, Gace Brulé en Thibaut (IV) de Champagne. Tijdens de Ligue (1576-95) regende het spotliedjes, waarin de auteurs van het politieke pamflet Satire Ménippée de leden van de familie De Guise en hun aanhangers aan de kaak stelden. Ook tijdens de Fronde (1648—53) bloeide de chanson, die meestal een politiek karakter droeg en gericht was tegen Anna van Oostenrijk en Mazarin.
Onder Lodewijk XIV begon men verzamelingen uit te geven, o.a. de Mercure galant, en in de 18e eeuw de Almanach des muses en de Recueil du caveau. Chanson noemt men voorts een meerstemmige compositie op wereldlijke tekst, gedurende de 14e eeuw in Frankrijk en het noorden van Italië ontstaan. Men kent zuiver vocale chansons, in de regel drie- of vierstemmig, waarbij de melodie in de tenor ligt, maar ook chansons waarbij slechts één stem begeleid wordt door een instrument.
Beroemde componisten van chansons in deze zin waren o.a. Binchois, Dufay, Josquin des Prés en Janequin.
LITT. H.Besseler, Die Musik des Mittelalters und der Renaissance (1931); H.C.Wolff, Die Musik der alten Niederländer (1956); B.Gagnepain, La musique franç.
Moyen Âge et renaissance (1960).De moderne chanson is zeer divers van karakter. In Nederland heeft het woord chanson een onderscheidend karakter: het wordt gehanteerd om een genre liedjes aan te geven, dat zich door zijn litterair karakter en hogere muzikale kwaliteit onderscheidt van het zeer populaire lied, de tophit, de schlager. In Frankrijk heeft het woord dit onderscheidend karakter niet. Daar wordt hetzelfde genre veelal aangeduid met ‘la bonne chanson’ (het goede lied) of ‘la chanson littéraire’ (het letterkundige lied). Kenmerkend voor de oude Franse traditie op het gebied van de chanson is ook dat de goede chanson vrijwel steeds gezongen wordt door de maker zelf. In Nederland wordt deze maker dan aangeduid met ‘chansonnier’, een woord dat in Frankrijk slechts op satirische voordrachtskunstenaars van toepassing is.
Vertegenwoordigers van het genre heten in Frankrijk ‘auteur-compositeur-interprète’ (dichter-componist-vertolker). Bekend zijn o.a. C.Aznavour, G.Bécaud, G.Brassens, J.Brel, M.Chevalier, L.Ferré, Y.Montand, E.Piaf, J.Prévert en C.Trenet.
Wanneer liederen uit dit genre niet uit Frankrijk afkomstig zijn, gaat aan het woord meestal een plaatsbepaling vooraf: de Duitse chanson, de Nederlandse chanson.