Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-06-2019

Bronst

betekenis & definitie

v./m., (ook: oestrus), paardrift.

Bronst is een bijzondere conditie die op bepaalde tijden bij vrouwelijke dieren optreedt en gekenmerkt wordt door een neiging tot de paring. Buiten deze bronsttijd willen de vrouwelijke dieren de paring niet toelaten. De bronst wordt veroorzaakt door vrouwelijke geslachtshormonen (zie oestrogeen), die gevormd worden in zich ontwikkelende en rijpe follikels (zie Graafse follikel) in het ovarium. Tijdens de bronsttijd vindt de ovulatie (eisprong) plaats en wordt de eicel bij de zoogdieren via de eileider naar de baarmoeder getransporteerd. Met dit vrijkomen gaan veranderingen in de geslachtsorganen gepaard en tevens verschillende uitwendig waarneembare verschijnselen, die men samenvat onder de naam bronst. Bij in het wild levende dieren treedt de bronst in de regel maar eenmaal per jaar op.

Er treedt dan ook afscheiding in de vagina op, alsmede een eigenaardige huidgeur (bronstgeur), die het mannetje prikkelt. Bij vogels en vissen ziet men ook vaak kleurveranderingen (bruiloftskleed), terwijl het gedrag karakteristieke kenmerken vertoont (zie balts), het zgn. bronstgedrag.

Bij vele huisdieren treedt de bronst het gehele jaar door op geregelde tijden op, maar bij sommige, zoals geiten en schapen, vooral in voor- en najaar. Uitwendig merkt men de aanwezigheid van de bronstperiode aan de zwelling en roodheid van de schaamlippen, meer of minder sterke uitvloeiing van slijm, dikwijls urineren, geringe zwelling van de uier, met bij melkgevende dieren dikwijls veranderde samenstelling van de melk, onrust en prikkelbaarheid, soms ook sufheid en lusteloosheid, dringen naar mannelijke dieren, neiging tot paring, tijdelijk weigeren van voedsel, uitstoten van typische geluiden. De koe loeit veel, bespringt andere koeien. De teef vertoont sterke bloedvulling van de uitwendige geslachtsdelen, soms bloedige uitvloeiing, en rijdt met het achterstel over de grond. Als na paring bevruchting volgt, treedt gedurende de drachtigheidsperiode normaliter geen bronst meer op; het uitblijven van de bronst kan dus een aanwijzing zijn dat het dier drachtig is geworden. Het is nodig dat de verzorger de verschijnselen van de bronst goed kent en geregeld waarneemt, omdat hij tijdens deze periode het vrouwelijke dier moet laten bevruchten: buiten de bronstperiode is geen bevruchting mogelijk.

Bij alle huisdieren heeft de bronstperiode een bepaalde duur: bij de merrie 7-9 dagen, bij de koe 20-36 uren, bij schaap, geit en varken 1-2 dagen, bij de hond 9—10 dagen. Bij paarden spreekt men van hengstigheid, bij koeien van tochtigheid, bij geiten en schapen van boksheid, bij varkens van roezigheid, bij honden van loopsheid, bij katten van krolsheid, bij konijnen van hitsigheid.

< >