m. (-s),
1. glas sterke drank, veelal jenever: een borrel nemen, pakken, drinken; een stevige borrel drinken, stevig aan de borrel doen, vaak en veel sterke drank gebruiken; hij is aan de hij drinkt te veel sterke drank; een borrel te veel hebben, beschonken zijn; het scheelt wel een slok op een borrel, het scheelt heel veel;
2. borrelfles: bij uitbreiding ook het daarbij horend drinkgerei: de borrel staat al op tafel;
3. het drinken van een borrel: iemand op de borrel nodigen.