Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-05-2019

Boodschap

betekenis & definitie

v. (-pen),

1. het overbrengen van een tijding, verzoek enz. op last en ten behoeve van anderen; opdracht waarvoor men zich ergens heen moet begeven: iemand met een boodschap belasten; een lastige boodschap;
2. opdracht aan een ondergeschikte om iets over te brengen, te halen of te bestellen: boodschappen lopen, rijden, daarvoor rondlopen, rondrijden; iemand om een boodschap uitsturen; om een boodschap gaan; oneig. ook van dergelijke verrichtingen die men zelf doet: boodschappen gaan doen, naar verschillende winkels gaan om te kopen of te bestellen; vandaar metonymisch voor bestelde waren: daar is de kruidenier met de boodschappen; een blauwe, loze boodschap, voorwendsel om iemand te verwijderen of zelf ergens heen te gaan; je kan die wel om een boodschap sturen, die is flink, staat zijn (haar) mannetje; een kind om een sturen, een halve maatregel nemen, ook (gemeenz.) een kleine troef uitspelen, terwijl er nog een achter de hand is; dat is geen kind om een boodschap, van iets gezegd dat in zijn soort groot, geweldig, afdoende is; van een kind om de boodschap moeten (in bakertaal), van een kind moeten bevallen; een grote boodschap doen, zijn behoefte doen; een kleine boodschap doen, wateren;
3. mondeling of schriftelijk bericht, tijding: hij kwam thuis met de boodschap dat enz.; een boodschap krijgen; brieven en boodschappen te bezorgen bij ..., gewoon opschrift op de huisdeur of voor het raam bij afwezigheid; in bijzondere toepassing: de Blijde Boodschap, het Evangelie; Maria-Boodschap, Heilige Boodschap, verkondiging van Jezus’ geboorte aan Maria door de engel Gabriël; ook de feestdag daarvan (25 maart) en benaming van een schilderij of andere afbeelding van die gebeurtenis koninklijke Boodschap, brief van de koning aan de StatenGeneraal, ten geleide van voorstellen, hetzij van wet of andere (Ned. GW art. 110); een boodschap van de president aan het Congres (in Amerika), voorstellen en inzichten omtrent staatsbeleid;
4. (scherts.) groet, compliment: mijn boodschap aan uw broeder; daaraan heb ik geen boodschap, daarmee heb ik niets te maken, daaraan behoef ik mij niet te storen; ergens geen mee hebben, er niets mee te maken hebben; oppassen, zwijgen is de -, daarop komt het vooral aan; dat is de boodschap niet, dat is de zaak niet waarover wij spreken; het is weer de oude boodschap, het oude liedje, gezegd van iets dat telkens terugkomt.