Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 30-05-2019

Bloem, jakobus cornelis (jacques)

betekenis & definitie

Ned. letterkundige, *10.5.1887 Oudshoorn, †10.8.1966 Kalenberg. Bloem promoveerde in de rechten in 1916, was redacteur bij de Nieuwe Rotterdamsche Courant en ambtenaar; na 1946 was hij ambteloos.

Als dichter behoorde Bloem aanvankelijk bij de kring van De Beweging.Hiervan getuigt de poëzie van zijn eerste bundel Het verlangen (1921) duidelijk, o.a. ook door een zekere retoriek. Toch wordt Bloem beschouwd als een ‘modern’ dichter door enerzijds de thematiek van de onontkoombaarheid van het menselijk lot en de uiteindelijke berusting daarin, anderzijds door de sterke versobering van het taalgebruik in zijn latere werk. Hierdoor werd hij ook door de Forum-generatie geaccepteerd.

Zijn in omvang kleine oeuvre werd zowel met de P.C. Hooftprijs (1953) als met de Prijs der Ned. Letteren onderscheiden.

Uitgaven: Verzamelde gedichten (1947; definitieve uitg. 1965), Verzamelde beschouwingen (1950), Terugblik op de afgelegde weg (1954).

LITT. J. Greshoff, Volière (1956); W. Diemer, Bronnenboekje (1959); S. Vestdijk, Voor en na de explosie (1960); H.A. Gomperts, De geheime tuin (1963); M.J.G. de Jong, Twintig poëziekritieken; K.

Fens, Loodlijnen (1967); J. Kamerbeek jr., De poëzie van J.C. Bloem in Europees perspectief (1967).

< >