Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 30-05-2019

Bitter

betekenis & definitie

I. bn. enbw. (-der, -st),

1. een der vier niet nader te definiëren smaakgewaarwordingen; die teweegbrengend: een bittere vrucht; een bittere smaak; dat smaakt bitter; zo als gal, in hoge mate bitter; (spr.) bitter in de mond, maakt het hart gezond; een bittere pil (oneig.), iets dat moeilijk te verduwen is; ook wel van geuren gezegd: haar reuk is bitter;
2. bijtend, scherp: bittere kou;
3. (fig.) pijnlijk treffend, zwaar te verduren: leed; de bittere dood; dat is heel bitter; een bittere teleurstelling; iemand het leven bitter maken, onaangenaam, verdrietig; het ziet er bitter met hem uit, ellendig;
4. scherp, spijtig: een bittere toon; bittere spot; een bittere belediging, grievend;
5. bittere tranen, die een diepe smart (berouw, spijt) doet vloeien;
6. gegriefd, verbitterd: bitter worden; ... zei hij
7. (als bw. van graad) streng, in hoge mate, zeer: het is koud; het arm hebben; bitter weinig; als secundair bn.: een beetje, heel weinig;

II. zn., m./o. (-s), 1. aromatisch extract van kruiden of schillen;

jenever gemengd met dit extract; (gew.) schoorsteenroet.

De naam geldt voor een aantal extracten uit aromatische kruiden, plantedelen (citroenschillen e.d.) en vruchten. De namen van de talrijke soorten bitters zijn gedeeltelijk ontleend aan de bij de bereiding gebruikte grondstoffen, ten dele aan de uitvinders. Bekende bitters zijn: angustora, maagbitter, camparibitter en citroenbitter. Veel bitters hebben medicinale betekenis gehad en deze waarde wordt er in het dagelijks leven nog wel aan gehecht (maagbitter voor darmstoornissen).