Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 21-03-2019

Beweging

betekenis & definitie

v. (-en),

1. het doen-bewegen, verplaatsen : de wagen reageert op de geringste van het stuur;
2. het bewegen, zich verplaatsen, het tegengestelde van rust : beweging is verandering van plaats; eenparige, versnelde, rechtlijnige, kromlijnige beweging; de trein zette zich in beweging, vertrok; verplaatsing van troepen: de soldaten maakten een omtrekkende beweging; het werken van de spieren: beweging nemen; in ruimere betekenis: vrij zijn in zijn bewegingen, vrij om te komen en te gaan zoals men wil;
3. drukte, vertier: Rotterdam is een stad vol leven en beweging;
4. opschudding: een beweging onder het publiek; het volk raakte in beweging;
5. het veranderen van de stand van zaken, van meningen en opvattingen, en ook het streven daarnaar: een godsdienstige, een sociale beweging;de beweging van ’80; in bepaald verband wordt zulk een streven als de ‘beweging’ aangeduid: hij zit ook in de beweging;
6. aandrift, aandrang: uit eigen beweging iets doen, vrijwillig. IERKUNDE. Men onderscheidt beweging in de zin van voortbeweging (locomotie) van enkelvoudige cellen (b.v. van eencellige dieren) en van meercellige organismen.

Bewegingen van cellen:

1. beweging zonder celorganen, zgn. amoeboïde beweging, komt voorbij naakte eencellige dieren (amoeben), die geen vaste vorm hebben en zich voortbewegen door verplaatsing van de (vloeibare) celinhoud. De tongvormige uitloper van de amoebe, die voorop vloeit, draagt de naam van pseudopodium (schijnvoet). Na hun dienst te hebben verricht, worden de pseudopodiën ingetrokken en zij versmelten dan weer met de rest van de levende druppel. Een soortgelijke beweging vindt men bij de witte bloedlichaampjes;
2. beweging van cellen met behulp van celorganen. De cellen of de eencellige dieren, die deze soort van beweging vertonen, bezitten een starre buitenlaag. Deze draagt als uitsteeksels één of meer dunne haren, die bewogen kunnen worden;
a. De geseldiertjes (flagellaten) bezitten één of enkele haarvormige uitsteeksels (zweephaar, gesel of flagellum), die vóór aan het dier zitten. De gesel verplaatst zich soms net als een zwemmende paling (zwemmen) in het water en trekt het diertje achter zich aan. Op dezelfde manier bewegen zich de spermatozoën van de meeste dieren. Daar echter zit het flagellum achter aan de ‘kop’ vast en duwt die kop naar de te bevruchten eicel toe.
b. Men spreekt van trilharen (ciliën), wanneer de oppervlakte van de cel of van het eencellige dier min of meer geheel met beweeglijke haren bezet is. Deze haren werken als een groot aantal roeispanen. Men onderscheidt: de werkzame slag, die het lichaam in de tegengestelde richting drijft, en het terugkeren in de oorspronkelijke positie. Deze laatste beweging mag de werking van de werkzame slag niet opheffen en moet dus met minder weerstand van het water gepaard gaan. Dit wordt bereikt doordat de trilhaar daarbij langzamer beweegt en minder stijf en gestrekt is.

Men vindt trilharen niet uitsluitend bij eencellige dieren (b.v. ciliaten). Er zijn ook wormen die zich voortbewegen door de slag van trilharen; deze staan dan buiten op de huidcellen (Turbellaria).ewegingen van meercellige dieren. Op de Turbellaria na verplaatsen alle meercellige dieren zich uitsluitend door spierbewegingen; ook de Turbellaria zijn hiertoe in staat. Vezels die de eigenschap hebben om zich als spieren samen te trekken, komen al bij enige eencellige dieren voor. Bij meercellige dieren kent men spieren, die in dienst staan van de voortbeweging, dus van de beweging van het dier als geheel ten opzichte van de omgeving, naast spieren in de wand van holle organen als hart, maag, darm enz., die tot taak hebben de inhoud van deze organen te verplaatsen.

In beide gevallen kan verplaatsing worden bewerkstelligd door zgn. peristaltische beweging. Bij vele dieren (o.a. de regenworm) is het lichaam omgeven door een huidspierzak, die uit een laag overlangse en een laag kringspieren bestaat. Samentrekking (contractie) van de kringspieren veroorzaakt strekking van het betrokken lichaamsdeel, contractie van de overlangse spieren veroorzaakt verkorting. Op deze wijze, door beurtelings samentrekken van de spieren, komt er een spanrupsachtige beweging van het dier of van verscheidene delen van het dier gelijktijdig tot stand. Peristaltische beweging komt ook veel voor bij inwendige organen zoals de darm: hier drijft de contractie (en wel vnl. die van de kringspieren), die zich als een golf van voren naar achteren verplaatst, de darminhoud in dezelfde richting.

Bij dieren die zich door peristaltiek voortbewegen (wormen, slakken) ontbreekt een vast skelet. Tot op zekere hoogte wordt de taak van het skelet door de min of meer vloeibare lichaamsinhoud vervuld. Contractie van een bepaald deel van de huidspierzak zal nl. de inhoud hieruit wegduwen en nu elders de spieren doen rekken. Op deze wijze kan elk deel van de huidspierzak als antagonist van elk ander deel fungeren.

Bij dieren met een vast skelet zijn de spieren èn de bewegingen veel verder gedifferentieerd. De taak van elke spier is beperkt en elke spier heeft haar eigen, vaste antagonist (b.v. buiger en strekker van de onderarm). Slangvormige dieren kruipen door kronkelende bewegingen, waarbij de bewegingsspieren aan weerskanten van de wervelkolom aangrijpen. De kronkelingen verplaatsen zich golfvormig van voor naar achter langs het lichaam en de dieren zetten zich als het ware met de achterzijde van de kronkels tegen de bodem af. Poten hebben in hun eenvoudigste vorm slechts de taak, de kronkelende beweging van het lichaam te steunen.

In dit geval zijn de poten bevestigd aan de zijkant van het lichaam dat op de grond rust. De spieren van de romp zijn bij deze dieren sterker dan de spieren van de extremiteiten. Deze toestand vindt men b.v. bij sommige duizendpoten. Onder de gewervelde dieren vindt men een hierop lijkende inrichting bij salamanders en hagedissen. Kronkelende bewegingen van de romp steunen de bewegingen van de aan de zijde vastzittende poten, die het lichaam echter min of meer boven de grond verheven dragen.

Echt lopen wordt nagenoeg uitsluitend door de extremiteiten teweeggebracht. Dieren die hiertoe in staat zijn, hebben sterke spieren in de poten, zwakkere in de romp. De poten gaan vanaf de romp min of meer steil naar omlaag en dragen dus het lichaam vrij hoog boven de grond verheven. Bij de gang nemen de poten beurtelings de taak op zich het lichaam te dragen, dan wel het voorwaarts te trekken of te duwen. Zo vindt men bij de insekten dat van de zes poten de voorste en achterste van de ene zijde samenwerken met de middelste poot van de andere kant.

Terwijl de ene groep naar voren grijpt om straks het lichaam voorwaarts te bewegen, wordt dit op doeltreffende wijze door de drie rustende poten gesteund. Bij de zoogdieren werkt in beginsel de rechter voorpoot samen met de linker achterpoot en vice versa. Ook dit is hier de meest doelmatige combinatie, om een omvallen van het dier te voorkomen. In het algemeen zijn de voorpoten er meer op ingericht om het lichaam te dragen, de achterpoten meer om het te duwen. De sterkste ontwikkeling vertonen de achterpoten uiteraard bij dieren, die zich springend voortbewegen (b.v. kangoeroe).

Een extreem sterke ontwikkeling van de voorpoten vindt men omgekeerd bij gravende vormen (b.v. de mol), [prof .dr.S. Dijkgraaf]

MECHANICA.

Beweging is in de natuurkunde steeds een relatief begrip: men kan alleen van beweging spreken ten opzichte van iets anders. Zo is een wandelaar in beweging ten opzichte van de bomen van de weg, een trein ten opzichte van de weilanden langs het spoor, maar het bagagenet in de rijdende trein is in rust ten opzichte van de trein. Van een voorwerp op zichzelf kan men dus niet zeggen of het al dan niet in beweging is; men heeft altijd een referentiestelsel nodig ten opzichte waarvan de beweging bepaald wordt. Naar gelang de baan die door een punt wordt doorlopen een rechte lijn of een kromme lijn is, spreekt men van een rechtlijnige of kromlijnige beweging, waarbij het weer van het referentiestelsel afhangt of de baan rechtlijnig of kromlijnig is.

Een voorwerp dat in een rijdende trein valt, valt rechtlijnig voor de reiziger in de trein, maar beschrijft voor een stilstaande toeschouwer buiten de trein een parabool. Men onderscheidt zie eenparige en niet-eenparige bewegingen. Een beweging is eenparig als het bewegende punt in gelijke tijden gelijke afstanden doorloopt, onafhankelijk van de grootte van die tijd; in dit geval heeft het punt een constante zie snelheid. Bij een niet-eenparige beweging is de snelheid veranderlijk en worden dus in gelijke tijden ongelijke afstanden doorlopen. Wordt de snelheid gedurende de beweging groter (b.v. een vallende steen) dan spreekt men van een versnelde beweging, waarbij de beweging dan nog eenparig versneld kan zijn.

Wordt de snelheid gedurende de beweging kleiner (b.v. een verticaal omhoog geworpen steen) dan spreekt men van een vertraagde beweging. Een periodieke beweging is een beweging waarbij het stoffelijk punt zich steeds in dezelfde mechanische toestand (o.a. plaats, snelheid, versnelling, energie,...) bevindt op de tijdstippen t, t + T,t + 2 T,.... Men noemt T de periode van de periodieke beweging. De belangrijkste periodieke beweging is de zieharmonische beweging. Een zietranslatie van een onvervormbaar lichaam is een beweging waarbij alle punten van dit lichaam gelijke, onderling evenwijdige banen beschrijven (b.v. de zuiger van een pomp). Bij een rotatie van een onvervormbaar lichaam beschrijven alle punten cirkels om een bepaalde as (b.v. de wijzers van een uurwerk).

Bij een stijf lichaam waarvan een punt P vast is, is een elementaire eindige beweging te herleiden tot een rotatie om een as gaande door P (ogenblikkelijke rotatieas), en is de meest algemene continue beweging te herleiden tot opeenvolging van rotaties om assen gaande door P. Algemeen is een willekeurige beweging van een stijf lichaam steeds te herleiden tot een translatie van een referentiepunt, willekeurig in het lichaam gekozen, en tot een opeenvolging van rotaties om assen gaande door dat punt. Men kan bewijzen dat een willekeurige beweging van een stijf lichaam gedurende een klein tijdsinterval ook te beschouwen is als een draaiing om een as, gepaard aan een verschuiving langs die as, dus als een schroefbeweging. Bijgevolg kan een willekeurige continue beweging opgevat worden als een opeenvolging van ogenblikkelijke schroefbewegingen, waarbij in het algemeen de stand van de schroefas voortdurend verandert zowel ten opzichte van het lichaam als ten opzichte van de omgeving, en waarbij zowel de translatiesnelheid langs de as als de rotatiehoeksnelheid voortdurend veranderen.

De beweging van een lichaam wordt beschreven in de kinematica en door middel van ziebewegingsvergelijkingen in de dynamica. Voor vervormbare lichamen, vloeistoffen en gassen is de beschrijving van de beweging betrekkelijk ingewikkeld, omdat de deeltjes ten opzichte van elkaar kunnen verschuiven. [prof.dr.R.Bouciqué]

PLANTKUNDE.

Beweging waarbij het gehele organisme van plaats verandert, wordt alleen aangetroffen bij lagere planten en bij mannelijke geslachtscellen (antherozoïden van varens e.d.). De beweging kan zijn:

1. amoeboïd, wanneer myxamoeben of plasmodiën van slijmzwammen kruipende bewegingen onder vormverandering uitvoeren;
2. schuif beweging bij de eencellige kiezelalgen of diatomeeën, waar men aanneemt dat protoplasmabeweging buiten de celwand de voortbeweging veroorzaakt, en bij de blauwgroene meercellige draden van de oscillaria’s, waar vermoedelijk een slijmlaag de schuivende en draaiende beweging tot stand brengt;
3. de trilhaarbeweging van trilharen, die min of meer doet denken aan de beweging van een zweep en die zeer ritmisch plaats heeft, ten gevolge waarvan het gehele lichaam waaraan de trilharen voorkomen, een voortgaande beweging uitvoert, meestal gepaard gaande met een draaiing om de eigen as. De richting van deze beweging kan onder invloed van uitwendige krachten bepaald worden; men spreekt dan van taxis in een samenstelling met de richtende kracht; wanneer dit een chemische stof is: chemotaxis, bij het licht: fototaxis enz. Is de beweging naar de richtende kracht toegekeerd, dan heet deze positief, in het omgekeerde geval negatief. Zo oefenen oplossingen van appelzuur een positief chemotactische werking uit op antherozoïden van varens.

Mogelijk vinden de antherozoïden op chemotactische wijze de eicel, die ‘aantrekkingsstoffen’ zou afscheiden. Zuurstof heeft dezelfde werking op sommige bacteriën (aërotaxis). Dezelfde stof kan in zwakke concentratie positieve, en in sterke concentratie negatieve chemotaxis teweegbrengen.

Bij planten die een vaste standplaats hebben en met wortels of soortgelijke organen in de grond vastzitten, kunnen de delen nog bewegingen uitvoeren. Dergelijke bewegingen komen tot stand door ongelijke groei van twee kanten van een deel: groeibewegingen, of door veranderingen van de turgor: variatiebewegingen. Eerstgenoemde worden dus alleen gevonden bij nog niet volwassen delen, laatstgenoemde worden uitgevoerd door bijzondere organen als bladgewrichten, bladkussens of stengelgewrichten. Tot laatstgenoemde categorie behoren b.v. de slaapbewegingen van bladeren, de bewegingen van het kruidje-roer-mij-niet, enz. Hier treedt geen blijvende verandering in; de turgorvergroting of -verkleining verdwijnt weer.

Bij de groeibeweging kan men onderscheiden endonome of spontane en aitiogene of geïnduceerde bewegingen. Eerstgenoemde worden door inwendige processen geïnduceerd; het bekendste voorbeeld is de langzame beweging van de stengeltop, ongeveer in een kring (zie circumnutatie). De aitiogene bewegingen worden door uitwendige oorzaken opgewekt. Werkt zo’n oorzaak gedurende korte tijd, dan verdwijnt de kromming weer door autotropie: de neiging van een plantedeel om in een bepaalde richting verder te groeien. Werken zij langer, dan kan de groeikromming tenslotte in het volwassen deel gefixeerd worden.

Is de prikkel diffuus, b.v. een verandering van de temperatuur of van de lichtsterkte, dan spreekt men van een nastische beweging (zie thermonastie en fotonastie). Werkt de uitwendige kracht richtend, dan spreekt men van -tropie: fototropie, wanneer een plantedeel een bepaalde stand inneemt ten opzichte van eenzijdig invallend licht, geotropie, wanneer het dit doet ten opzichte van de zwaartekracht, enz. Bewegingen aan dode plantedelen (droge vruchten, hout, enz.) kunnen optreden door plaatselijke verschillen in watergehalte, die plaatselijke verschillen in zwelling tot gevolg hebben. Voor bewegingen in het inwendige van plantecellen zie protoplasmastroming. [dr.L.Anker.]

SOCIOLOGIE.

In de sociologie verstaat men onder beweging een groep of organisatie die zekere veranderingsprocessen in de samenleving teweeg wil brengen.

Soms gaat het daarbij om veranderingen van slechts één cultuurelement (b.v. vegetarisme), maar soms ook om grote politieke en/of sociale hervormingen (de arbeidersbeweging). Kenmerk is praktisch altijd dat de beweging in kwestie en haar aanhangers de totale samenleving zo willen veranderen dat de eigen positie daarin verbeterd wordt. Dit geldt m.n. voor alle emancipatiebewegingen. Doorgaans is een beweging diffuus en organisatorisch weinig gestructureerd.

Mede daardoor is zij nauwelijks object van studie geweest voor de sociale wetenschappen. De enige band tussen de aanhangers van een beweging is het gezamenlijk belang dat zij hebben in de beoogde veranderingen. Uit een beweging spruiten doorgaans kleinere, hechter georganiseerde groepen voort, waarvan de leden daadwerkelijk zieactie voeren om het veranderingsproces in de gewenste richting te beïnvloeden (b.v. vrijheidsstrijders, Dolle Mina). [drs.H.B.Entzinger]

Litt. T.B.Bottomore, Sociology (1971).