I
1. bn. en bw. (-er, -st), . niet meer in natuurstaat levende: de beschaafde volken;
2. blijk gevend van hogere beschaving en zorgvuldige opvoeding: beschaafde manieren; een beschaafde vrouw, ontwikkeld; een gezicht, uiterlijk;
II
de beschaafde uitspraak van een woord, een taal, de beschaafde taal, die in beschaafde kringen gehoord wordt.