machtig middeleeuws adellijk geslacht in het hertogdom Brabant, bekend sedert de 11e eeuw. De familie putte aanzien uit het bezit van talrijke allodiale goederen binnen het hertogdom, waarmee zij trouwens vele kerkelijke instellingen zou begiftigen, o.a. de abdij van Grimbergen in 11
10. Het zwaartepunt van de macht van de Berthouts lag aanvankelijk in hun burcht te Grimbergen, die evenwel in 1159 werd verwoest na een langdurig conflict met de Brabantse hertogen, bekend als de Grimbergse Oorlog (1142—59).
Nadien werden de Berthouts trouwe hertogelijke raadslieden, maar verlegden tegelijk hun macht buiten het hertogdom naar Mechelen, waar zij er in de 13e eeuw geleidelijk in slaagden het heerlijk gezag te usurperen op de prins-bisschop van Luik. Uit deze periode stamt de voornaamste telg van het geslacht, Wouter de Grote, heer van Mechelen (✝1286), die na de dood van hertog Hendrik 111 in 1261 mederegent werd van het hertogdom Brabant. In het begin van de 14e eeuw raakte de belangrijke rol van de Berthouts te Mechelen en in het hertogdom Brabant definitief uitgespeeld.
Litt. Nat. Biogr. Woordenboek I (1964).