de periodiek waaiende dag- en nacht winden van de bergdalen en berghellingen. Hun optreden is dikwijls tot ver in de vlakte te merken.
Zij komen wat betreft duur van de periode en ontstaan overeen met landwind en zeewind. In alle berglanden waait de wind in de dalen na zonsopgang tot zonsondergang van beneden naar boven; ’s nachts daarentegen ontstaat een luchtstroom in omgekeerde richting naar de uitmonding van de dalen, die tot kort na zonsopgang blijft waaien en verdwijnt wanneer het dal weer door zonnestraling verwarmd wordt. De berg- en dal winden ontwikkelen zich het sterkst op de bodem van het dal, maar zijn ook merkbaar langs de hellingen.Het sterkst komt het verschijnsel tot uiting in nauwe, korte dalen. De dalwinden doen overdag de warme lucht met betrekkelijk groot waterdampgehalte langs de hellingen opstijgen, wat een verhoging van de relatieve vochtigheid van de lucht in de hoger gelegen delen van het dal en een sterke wolkenvorming om de toppen tot gevolg heeft. ’s Nachts voert de bergwind de vochtige lucht weer naar beneden, waardoor de wolken oplossen en het uitzicht van de toppen weer helder wordt, maar de waterdamp in de dalen condenseert als grondnevels. De hoge gebergten in de tropen zijn meestal alleen bij zonsopgang en zonsondergang helder te zien; reeds om 9 uur ’s ochtends, wanneer de dalwind begint, worden zij door dichte wolken aan het oog onttrokken. Verder op de dag leidt deze condensatie vaak tot lokale regen- en onweersbuien.
De berg- en dal winden hebben hun ontstaan te danken aan de sterke verhitting van de dalwanden en toppen door de intense zonnestraling in de waterdamp arme, hogere atmosfeerlagen. De lucht, die in aanraking is met de wanden, wordt sterk verwarmd en stijgt omhoog. Hierbij voegt zich de algemene neiging tot opstijgen van de lucht in het dal door de dagelijkse verwarming, zodat een naar boven gerichte luchtstroming ontstaat. In de nacht koelen zowel dalbodem als dalwanden sterk af en daardoor ook de nabije lucht, die langs de wanden en het dal naar beneden gaat stromen. Wanneer het dal aan de kust of op een meer uitmondt, kunnen landwind en zeewind (of meerwind) meewerken om het verschijnsel te versterken. [drs.C.J.van der Ham].