bn. (-er, -st),
1. geen volle vrijheid of macht hebbend over: in zijn tijd beperkt zijn;
2. enigszins verkleind, verminderd: beperkte dienst op zondag; beperkt algemeen kiesrecht, waarbij bepaalde categorieën van personen worden uitgesloten;
3. (fig.) klein, niet ver reikend: een beperkte keuze; oneig.: een beperkt verstand, beperkte kennis; beperkt in zijn oordeel zijn, bekrompen.