o. (belopen),
1. het beloop van een lijn, haar loop zoals die bepaald wordt door haar richting of opeenvolgende richtingen; vooral van grenslijnen en begrenzingen en vandaar: model, vorm, b.v. van een scheepsromp;
2. ontwikkeling der dingen in hun opeenvolging: iets op zijn beloop laten, zonder zich met de zaak te bemoeien de uitkomst afwachten;
3. (geldwezen) bedrag;
4. talud, hellend vlak dat een ingraving of ophoping begrenst: aarden belopen; vandaar: helling van een oprit, een dijk: deze dijk heeft een beloop van een op drie.