[Gr. kystis, blaas], v. (-n), holte in een bot, meestal aan het uiteinde van een of meer van de pijpbeenderen, waarbij de harde botlaag (compacta) gedeeltelijk is afgebroken en gaat uitpuilen.
Röntgenologisch krijgt het bot ter plaatse een ‘opgeblazen’ karakter. De holte is gevuld met bloederig weefsel (aneurysmatische beencyste) of helder vocht. Beencysten kunnen toevallig ontdekt worden bij het maken van een röntgenfoto voor andere doeleinden, of wanneer er zonder noemenswaardig geweld beenbreuk optreedt. Deze cysten zijn het meest frequent bij jongens van 4—16 jaar. De voorkeurslokalisaties zijn: opperarmbeen bij de schouder, dijbeenhals, dijbeen vlak voor de hals en scheenbeen onder de knie. Er bestaat ook een gegeneraliseerde aandoening waarbij vele beencysten aanwezig kunnen zijn; zij zijn een uiting van de afwijking in de kalkstofwisseling (zie hyperparathyreoïdie en osteodystrofia generalisata fibrosa). Verder dient men de gewone beencyste te differentiëren van de reusceltumor, een oude bloeding (zie hematoom) in het bot en de aneurysmatische beencyste.
Deze laatste is in feite een meerkamerige beencyste die vooral in de lange pijpbeenderen (in de metafyse) en in de wervelbogen voorkomt. De etiologie is onbekend. Vermoedelijk is zij geen gezwel. Microscopisch blijken de cysten uit holtes te bestaan die met endotheel bekleed zijn en in de scheidingswanden een wisselende hoeveelheid bindweefsel bevatten. Na chirurgische verwijdering volgt in 20% van de gevallen een reactie. Bestraling is gecontraïndiceerd.