v./m. (-en), ook: beenfractuur, het breken of gebroken-zijn van een been.
De beenbreuk is een zodanige verwonding van een bot, dat de anatomische continuïteit van de structuur plaatselijk geheel verbroken is; er loopt derhalve een breukvlak door de harde beenlaag (compacta), de zachte beenlaag (spongiosa) en de beide beenvliezen (periost en endost). Door de verbreking van de continuïteit scheuren vele bloedvaatjes in de beenvliezen af en er ontstaat een bloeduitstorting in en om de breuk (het fractuurhematoom). Zodra de bloeding stopt, en de beenbreuk rust gegund wordt, begint de genezing door zgn. organisatie van het hematoom, waarin stolling, bindweefselvorming, kraakbeenvorming en tenslotte verbening optreden. Hierdoor ontstaat er weer een benige verbinding tussen de twee uiteinden van de beenbreuk. Voor een herstel van de functie is het belangrijk dat de uiteinden van de beenbreuk hun oorspronkelijke stand zoveel mogelijk herkrijgen (bij kinderen is dit veel minder een noodzaak dan bij volwassenen). Waren de uiteinden van elkaar verwijderd, dan is ‘zetten’ of reponeren van de beenbreuk nodig (afb.).
De beenbreuk heeft voor een ongestoorde genezing rust nodig: de stand van de beenbreuk zal gefixeerd dienen te worden (al dan niet na repositie). Dit kan, afhankelijk van de soort beenbreuk en de plaats van de beenbreuk in het lichaam, door middel van een mitella, een gipsverband, een spalk of een rekverband.
Als de repositie van een beenbreuk niet bevredigend slaagt, en bij genezing in deze stand voor ernstig functieverlies gevreesd moet worden, is operatieve repositie nodig. De beenbreuk wordt dan opengelegd, de uiteinden met elkaar in contact gebracht en meestal tevens gefixeerd door middel van een beentransplantatie, metalen pennen, schroeven, krammen, of metaaldraad; zie alloplastiek.
Een beenbreuk kan optreden na een ongeval of zonder aanwijsbare oorzaak (zgn. spontane beenbreuk). De laatste treedt niet op in normaal bot, maar in aangeboren zwak bot, in beencysten, uitzaaiingen van kankergezwellen en bij botvermoeidheid (zgn. marsfractuur). Ten gevolge van een ongeval kan er een beenbreuk ontstaan zonder meer (inwendige of gesloten beenbreuk) of een beenbreuk die via een huidwond met de buitenwereld in contact staat (gecompliceerde of open beenbreuk).
De gecompliceerde beenbreuk is ernstiger aangezien:
1. het fractuurhematoom wegstroomt door de wond, zodat een essentieel bestanddeel van de genezing is verdwenen;
2. er kans is op infectie van de beenbreuk via de wond. Bij een gecompliceerde beenbreuk moet men derhalve met een vertraagde genezing rekening houden. Operatief gezette beenbreuken zijn uiteraard open.
De vorm van een beenbreuk hangt af van de leeftijd van de patiënt en van de kracht die op het bot inwerkte . Bij een kind is het bot elastischer en zal eerder doorbuigen dan breken. Dan ontstaan beenbreuken die er op de röntgenfoto uitzien als een gebroken groene tak; rondom is de compacta gebarsten, maar de breukvlakken zijn tegen elkaar blijven liggen. De knik in zo’n bot is eenvoudig te reponeren. Bij volwassen bot zal eerder een echte breuk optreden en kunnen er splinters van het bot afspringen. De kracht en de richting ervan zijn bepalend voor de vorm van de beenbreuk en de eventuele verplaatsing van de breukvlakken.
De verschijnselen van een beenbreuk zijn: pijn ter plaatse van de breuk, pijn bij trek of druk in de lengterichting van het bot, zwelling door de bloeduitstorting, bij het bewegen van de beenbreuk kan er kraken te voelen of te horen zijn, soms is abnormale beweeglijkheid aantoonbaar of een zichtbare afwijking van de normale stand. De beenbreuk wordt zichtbaar gemaakt door een röntgenfoto.
LITT. P.A.A. Klok, Chirurgie (1974).